Generatieconflicten zijn van alle tijden, maar binnen de vrije muziek doen ze er vaak niet toe. Muzikanten van verschillende generaties gaan voortdurend het gesprek aan, in de overtuiging dat mentale verwantschap en de zoektocht naar nieuw terrein bijkomstigheden als leeftijd overstijgt. Een mooie illustratie daarvan kreeg je zondagavond te zien in Antwerpen.
CO2, het eerste duo van de avond, bestaat uit het lokale vader/zoon-stel Cel Overberghe (altsax) en Tom Van Overberghe (gitaar). De twee breiden een verlengde aan het dubbele jubileum dat ze eerder dit jaar al vierden met 10/80: het tienjarige bestaan van hun formatie en de tachtigste verjaardag van Cel. Dat deden ze met een lange, ononderbroken set van drie kwartier waarin best wel een brede zone werd verkend — van rootsy getinte weidsheid in de kop, tot meer abstracte passages, drukkere interactie en een verrassend slot.
De gitarist ging van start met een eerder opgenomen gitaarloop die even herinnerde aan het gitaarwerk van Richard Thompson voor Grizzly Man. Gaandeweg werd de loop bedolven onder steeds assertievere klanken, die meer dan eens aanvoelden als een knipoog naar het gruizige werk van Sonny Sharrock, weliswaar minder extreem en op een (veel) lager volume. Toen de saxofonist erbij kwam, gebeurde dat aanvankelijk wat aarzelend en afwachtend, met korte frasen, alsof hij z’n komst niet kenbaar wilde maken met het grote gebaar.
Het was Tom die het concert aanvankelijk meer naar zich toetrok, met het gebruik van allerhande excentrieke effecten (een stokje achter de snaren, huilende contacteffecten via de mond) en een lange solo die misschien iets té veel noten bevatte. Toch kwam er stilletjes ook meer evenwicht in de set, werd een schakel van korte acties ineens een overkoepelende beweging, en waren er een paar heel sterke momenten, zoals wanneer vader en zoon staccato accenten afvuurden in elkaars richting, of toen de saxofoon de toonladder op en af wandelde en de gitaar contrasteerde met gekapte accenten. Afronden deden de twee met een erg fraai slotluik waarin een droney gitaareffect een statige grandeur introduceerde die de saxofonist inspireerde tot lyrisch spel dat een tintelende, waardige elegantie kreeg.
De samenwerking van Paal Nilssen-Love en Joe McPhee gaat ook al even terug. Meer specifiek vanaf het moment dat er vanuit Chicago nieuwe banden gesmeed werden tussen lokale muzikanten, maar ook met buitenlandse kleppers zoals Peter Brötzmann en Mats Gustafsson. De unieke symbiose tussen de Noorse drummer en Ken Vandermark werd al uitgebreid gedocumenteerd, maar een paar jaar geleden maakte de cd-box Candy, die zeven schijfjes lang een overzicht maakt van opnames uit de periode 2007-2014, duidelijk dat de combinatie met Joe McPhee al even geslaagd is. Het zijn muzikanten die elkaar blindelings aanvoelen en elkaars sterktes in de verf kunnen zetten.
Starten gebeurde met een ode aan de pas overleden drummer-percussionist Sunny Murray. Hij was een van de cruciale schakels in de ontwikkeling van het vrije drummen en misschien wel de meest belangrijke schakel in de vroegste albums die het werken met vaste thema’s lieten voor wat het was en inzetten op een egalitaire rol waarin puls, textuurverkenning en een vrije (in tegenstelling tot een eerder ondersteunende) rol opengebroken werd naar alle leden van een band. Het werd een prachtige hommage die de individuele stijlen van de twee meteen illustreerde.
Bij McPhee betekende dat die bekende combinatie van abstractere vrijheid en een emotionele kern via melodische flarden en kleine terugkerende cellen een enorme soul in de performance stak. Nilssen-Love antwoordde met even behendig als genuanceerd cimbalenwerk en spel met brushes, mallets en de blote handen. Dat vermogen om volledige geïmproviseerde muziek toch een organische beweging te geven, is iets dat de twee op meesterlijke wijze beheersen en vervolgens kreeg je dan ook een concert voor de kiezen dat spontaan slingerde en kronkelde, nu eens halt hield, maar ook soms raasde; een performance van hints en accenten die meteen opgepikt werden en thema’s die virtuoos binnenstebuiten gekeerd werden. Net als een paar weken geleden bij het DKV Trio, was McPhee’s “Nation Time” ook nu weer goed voor een onweerstaanbaar opzwepend moment.
En dan was er natuurlijk de blues, volgestouwd met verdriet en spijt, verwoord door McPhee met een uitgebreid arsenaal aan geluiden, timbres en texturen, terwijl Nilssen-Love counterde met plots krachtiger en luid spel, waarbij z’n basdrumwerk de vloer van het eerste verdiep liet daveren. Tumultueuze freejazz die ei zo na explodeerde en daarna zachtjes ontmanteld werd, om uiteindelijk bij een fragiele verwijzing naar Coltrane’s “Naima” te belanden. Alsof dat moment even te delicaat was om op te volgen met meer krachtig gebakkelei, kozen de twee voor solostukken, waarbij de Noor uitpakte met een weldadige polyritmische weelde die net zo vaak buiten als binnen de jazz inspiratie opdeed, en McPhee tik- en plofklanken ontlokte aan de pockettrompet. Zijn stuk werd een bedachtzame uitvoering met sterk ritmische inslag die werd afgerond met … een kus.
Met “Knox” werd ten slotte nog eens verwezen naar McPhee’s soloplaat Tenor (1977), die om verschillende redenen een bijzondere plaats inneemt. Nilssen-Love speelde na een tijdje mee, maar wel enigszins ingehouden en met mallets, alsof hij de waardigheid van de compositie niet te sterk wilde ondermijnen. Een mooie bonus volgde nog toen het ene duo het andere duo uitnodigde en het viertal als kwartet een laatste improvisatie speelde. Daar voelde je wel dat dit geen beproefde formule was, maar het leverde niettemin een paar sterke passages op, met Nilssen-Love als onverstoorbare motor, Tom Van Overberghe die assertief kringelende figuren uit de gitaar kneep, zijn vader die even stond te spelen met een opvallende vurigheid en McPhee die daar gepast op reageerde, zoals alleen hij dat kan. Een bijzonder moment dat de vier — en Cel Overberghe in het bijzonder -– duidelijk deugd deed. De vrije muziek: in handen van klasbakken levert dat altijd weer een bijzonder resultaat op.