“Morgan Freeman is God, and shoots lasers from his fingertips. He and his son Denzel Washington (AKA Jesus Christ) wonder [sic] Hollywood destroying hobos and drug dealers, and make good movies.” Je band Morgan Freeman noemen, dat is natuurlijk om problemen vragen. Haast onvindbaar via Google, waar je dan wel weer botst op andere, interessante info. Deze Morgan Freeman is een gesjeesd, internationaal jazzkwartet uit Amsterdam, dat niet geheel onverwacht te werk gaat met een milde anarchie.
Het zit ‘m in de presentatie (“Nostalgia for post-90’s indie-punk-rock, irreverence for genre-borders, and a free-jazz ethos), de album- en songtitels, het uitpakken met academese van Jean Baudrillard, de fluoroze verpakking en natuurlijk ook de muziek, die voortdurend een plagerige spreidstand tussen historisch besef en drieste ontsporing in stand houdt. Het openingssalvo van “A Gde Kruzhechka? Nu I Skazechka!” (godverdomme) herinnert even aan de snijdende punkjazz van Little Women, maar eigenlijk zit Morgan Freeman nog een pak dichter bij de ‘terrorist bebop’ van Mostly Other People Do The Killing. Dat ze live regelmatig gezelschap krijgen van gitarist Jasper Stadhouders (Cactus Truc, Made To Break,…), is ook geen verrassing.
Net als MOPDTK parkeert Morgan Freeman zich plompweg op het kruispunt tussen hardbop en freejazz, gewapend met een resem technieken ter ontsporing en relativering. De opener en het titelnummer die erop volgt, pakken uit met vrij transparante composities, maar die worden dan wel gebracht via verwarrende om- of binnenwegen. Kwieke wendingen, moddervette grooves en knappe unisono lijnen van trompettist Dennis Sekretar en saxofonist Andrius Dereviancenko worden verenigd met stuiptrekkend stuntwerk, vooral dan door de ritmesectie. Die kiepert zijn ondersteunende rol regelmatig overboord om zich bezig te houden met abrupte versnellingen, energieke erupties en doelloze uitweidingen. Is bassist Matt Adomeit nog een relatief betrouwbaar anker, dan lijkt Tristan Renfrow de helft van de tijd over z’n drumstel te struikelen.
Hij zorgt er ook voor dat soms aardig het vuur aan de lont gestoken wordt, zoals in “I Hate You, Please Die (Mosquito)”, dat van start gaat met een stukje heftige thrashjazz, dat oplost in een vrije passage voor bas en drums die pas in de laatste minuut terugkeert naar ensemblespel dat aanvoelt als een potiger rockversie van het klassieke Ornette Coleman-kwartet. Vorm en inhoud belanden geregeld op hun kop. Een drummer neemt het voortouw. Van een klassieke hiërarchie is hier geen sprake meer. Morgan Freeman doet het met een aanstekelijk gevoel voor rebellie en trapt gelukkig niet in de val van het al te jolige gedoe, door de composities te laten afhangen van een beperkt aantal ideeën.
Zo kunnen het stompende “Hard Rolls And Miscellaneous Awkward Nostalgia In Downer” en het uitgebeende, trage “Down” rustig hun gangetje gaan, geboetseerd rond een eenvoudig pompend ritme. In “What Is This?” wordt een fraaie melodieuze insteek gecontrasteerd met het steeds weer opduiken van samples, terwijl “I’m A Loner Dottie, A Rebel” half opengewrongen wordt door het gitaarspel van Renfrow. Als ze uiteindelijk belanden bij het schaamteloos goedgeluimde slotstuk “Bloom”, dan heb je (gelukkig) niet het gevoel dat je hier te maken hebt met een stelletje vermoeiende lolbroeken die zich te buiten gaan aan epateren en elkaar de loef afsteken, maar inventieve kerels die het gewoon niet zo nauw nemen met de geschreven en ongeschreven regels van de jazz en er stoten mee uitvreten die hun talent enkel nog aandikken. En dat is een verademing in een wereld die soms wel wat zelfrelativering kan verdragen.