Een samenwerking tussen de bonkige Steve Earle — de laatste van de hemelbestormers die in de jaren ‘70 de countryscene in Nashville onveilig maakten — en de breekbare, aan Joni Mitchell schatplichtige, folk van Shawn Colvin lijkt op het eerste zicht een ongewone doch intrigerende combinatie. Het resultaat is een aangenaam album dat echter niet helemaal aan de verwachtingen weet te voldoen.
Nancy Sinatra en Lee Hazlewood. Gram Parsons en Emmylou Harris. Jessi Colter en Waylon Jennings. Het zijn maar een paar voorbeelden van iconische samenwerkingen in de countrymuziek, waarbij de wederzijdse spanning tussen een aardse mannenstem en een wat meer etherische vrouwenstem zorgt voor een unieke chemie. Hoewel Steve Earle op zijn albums meestal minstens een nummer voorziet waarvoor hij zangeres uitnodigt voor een duet — onder andere Lucinda Williams, Emmylou Harris of zijn toenmalige echtgenote Allison Moorer kwamen zo aan bod — kwam het initiatief voor deze samenwerking van Shawn Colvin.
Beiden kennen elkaar al meer dan dertig jaar, sinds een toen nog jonge en onbekende Colvin de openingsact verzorgde voor een optreden van Earle. Toch lag de directe aanleiding van dit album in het voorstel voor een korte gezamenlijke tour waarvoor Colvin Earle twee jaar geleden contacteerde. Het samenspelen beviel hen zo dat er meteen besloten werd om die samenwerking op plaat vast te leggen. Het resultaat is geen Earle-plaat met bijdragen van Colvin, of vice versa, maar een volwaardig, evenwichtig werkstuk waar beide artiesten evenveel input in hebben.
Zes nummers werden door Earle en Colvin samen geschreven. Daaruit onthouden we vooral het uitstekende, aan traditionele spirituals verwante “Tell Moses”, waarin parallellen getrokken worden tussen het oude Egypte en de strijd van Afro-Amerikanen in Selma en — recenter — Ferguson, of “Happy And Free”, waarvoor Earle de mandoloncello bovenhaalt. De overige nieuwe liedjes kabbelen soms wat ongevaarlijk weg. “The Way That We Do”, de enige song waarin Colvin en Earle afwisselend zingen en niet tegelijk, klinkt intimistisch en breekbaar maar blijft niet hangen.
Omdat zes nieuwe nummers wat weinig is voor een album, werden er vier covers aan toegevoegd. In het kader van het democratisch gehalte van Colvin & Earle koos eenieder twee covers. Daarbij werd vooral gekeken naar nummers die dateren uit de jaren ‘60. Voegen de versies van “Ruby Tuesday” (The Rolling Stones) of “You Were On My Mind” (van het folkduo Ian & Sylvia) weinig toe aan het origineel, dan is “Tobacco Road” (van songsmid John D. Loudermilk en een kleine hit in 1964) met zijn stampende ritme en huilende gitaar beter geslaagd.
Kortom, Colvin & Earle is het soort plaat waar de liefhebber van het genre zich zeker geen buil aan zal vallen, maar het is evengoed het type album dat eerder als een tussendoortje in het oeuvre van beide artiesten zal gecatalogeerd worden. Colvin & Earle lijkt dus jammer genoeg vooral gedoemd te zijn tot het verzamelen van stof in de platenkast.