Als voormalige artistiek leider van skatekledij en designer van een reclamebureau weet Hanni El Khatib zijn muziek mooi te verpakken, maar hoe zit het met de inhoud? Moonlight is een album dat we dankzij zijn coole cover graag in onze platenkast hebben staan, maar er niet vaak zullen uithalen.
Wat we graag hoorden van Hanni El Khatib was de rauwe en pure klank van zijn debuut, Will The guns Come Out, waaruit alle vergelijkingen met onder andere Jon Spencer en Devendra Banhart voortkwamen. Met opvolger Head In The Dirt maakte El Khatib onder invloed van gelegenheidsproducer Dan Auerbach een ommezwaai naar een heldere en gepolijste vorm van garagerock, die meer in de lijn van The Black Keys ligt. Zoals wel vaker gebeurde wanneer Auerbach wordt ingeschakeld als producer, overheerste ook diens invloed. Moonlight is echter opgenomen in El Khatibs thuisstudio, waardoor we een sterkere opvolger verwachtten met meer eigenheid.
Al na vijf seconden blijkt deze hoop tevergeefs. De riff van “Moonlight” lijkt rechtstreeks van Dan Auerbachs Keep It Hid te komen en ook qua productie en zelfs zang zijn er te veel overeenkomsten om de invloed enigszins te verbergen. Desondanks is de groove meeslepend en vraagt het refrein om meezingende tooghangers. “Chasin'” ligt in het verlengde van “Moonlight” met een duidelijk hoorbare invloed, maar ook een ongelooflijk catchy karakter.
“The Teeth” is de tweede single van Moonlight en schuift al een sterkere eigen sound naar voor. Hier krijgen we vuilere garagerock zoals die ook te horen was op Will The Guns Come Out. In de kern is het een perfect one-man-bandsnummer, maar een volledige groep staat El Khatib bij waardoor er genoeg ruimte is voor wat soleergeweld. “Servant” leunt dankzij fuzzy gitaren en een simpele structuur dichter aan bij grunge, maar ook hier wordt de liveklank ingeruild voor een strakkere studio opname.
Hier en daar valt het wel op dat deze opnames niet helemaal juist klinken. De structuur van de songs zit goed, sommige akkoorden worden kracht bijgezet door orgel en synths en ritmisch worden onze benen in gang gezet door toegevoegde shakers en geklap, maar de drum ligt soms te ver op de voorgrond om in het volgende nummer weer weggecijferd te worden. Ook El Khatibs stem verdwijnt af en toe iets te veel achter het soleerwerk en de scherpe drums.
Verrassend is het einde van het album. Na een half uur garagesoul horen we plots “Dancehall”, een dansbaar en lofi nummer, dat lang opbouwt om dan weer stil verder te grooven. Afsluiter “Two Brothers” is duidelijk beïnvloed door disco en gebruikt de aantrekkelijkheid van dat guilty pleasure. Afsluiten met klapbeats, strijkers en samenzang was het laatste dat te verwachten viel en je moet er van houden. Wij doen dat en betreuren dus dat de rest van het album niet even verrassend is. Ondanks zijn overduidelijk talent aan songschrijven verbergt El Khatib zich nog steeds achter een gladde sluier. Pas als hij die laat vallen, zullen we terug kunnen luisteren naar zijn ruwe ziel.