Heeft het Noorse label Va Fongool doorgaans een patent op koppig kronkelende improvisatie van de nerveuze, lawaaierige en tegendraadse soort, dan laat het gitaristenduo van KÖök een heel ander geluid horen: spaarzaam, somber en eenzaam, als een terugkaatsende schreeuw die niemand gehoord heeft.
Voor een goed begrip van wat KÖök precies wil bereiken is wat kadering nodig. Het Engelse dorpje Imber is amper op kaarten terug te vinden sinds het tijdens de tweede wereldoorlog verplicht ontruimd werd. Het is een spooklocatie geworden die nog steeds in militair bezit is en slechts enkele dagen per jaar open voor het publiek. Het was op 1 november 1943 dat de inwoners van het onooglijke dorpje in het plaatselijke schooltje te horen kregen dat ze 47 dagen hadden om op te krassen. Hun dorp zou door het Amerikaanse leger gebruikt worden om een paar invasies voor te bereiden. Het was een inspanning die velen van hun wilden leveren, in tijden van oorlog willen sommigen een extra opoffering doen. Ze zouden erna immers terugkeren en de draad oppikken. Van die plannen kwam echter weinig in huis: van de militaire oefeningen kwam niks in huis, maar de oorspronkelijke bewoners kregen ook nooit meer de toestemming om terug te keren naar hun dorp.
De Noorse gitaristen Stian Larsen en Jørn Erik Ahlsen grepen dat verhaal aan voor een geïmproviseerde muzikale invulling voor dit verhaal. Dat deden zo door helemaal terug te gaan naar de essentie: geluid, al dan niet gemanipuleerd. Op een korte vocale sample na is er dan ook geen tekst, geen verhaal met woorden te horen. De muziek is op zijn beurt dan weer minimalistisch kaal, stuurs verkennend in de zone tussen vrije improvisatie, elektronica en geluidskunst. In opener “Slumber Court” is dat meteen een ongemakkelijke brok ambient die neigt naar drone-terrein, maar waarin voortdurend ook moeilijk te identificeren gerommel opduikt. Vermoedelijk uitvergroting van knopjesgedraai. De verdwaalde noten aan het einde voelen haast aan als een akelige kinderpiano.
Voor vier van de zeven stukken krijgen de twee gezelschap: twee keer is dat met bassiste Guro Skumsnes Moe en twee keer met drummer Dag Erik Knedal Anderson. Ook zij bewandelen geen enkele keer conventioneel terrein. De laag brommende bas creëert in “Evacuate” een ondraaglijke spanning, terwijl het in “Bell Inn” (genoemd naar de pub van het dorp) een onvoorspelbaar gepluk en geklop is dat regelrecht ingaat tegen de tot violen verbasterde gitaarklanken. In het korte “St. Giles” wordt de aanhoudende geluidengolf voor een keer afgewisseld met prikjes uit de akoestische vrije improvisatie. In “Albert” werkt de combinatie nog beter, als de samenvloeiende gitaarklanken gezelschap krijgen van het geschraap en gewrijf van de percussionist. Het maakt het gevoel van leegte en verlatenheid enkel nog tastbaarder.
Het beste werd echter bewaard voor het laatste: in “Imber Dock” lijkt het wel alsof de gitaren verworden tot alarmsirenes – samen harmonieus, maar tegelijkertijd onheilspellend als de voorbode van zware tijden. Het schept een beeld van een heuvelachtig terrein waarin de loeiharde volumes eindeloos kunnen uitdeinen. Het spel van de gitaristen is ook hier abstract, ingetogen en erg streng, maar beluister dit met een koptelefoon in totale duisternis en er speelt zich een indrukwekkend spektakel af voor je netvlies dat herinnert aan de minimalistische componisten of een gitaar- en effectendichter als Dirk Serries. En dat maakt van Imber, Wiltshire een plaat met een verrassende impact en een zoveelste knappe toevoeging aan de Va Fongoolcatalogus. Extra bonus is het bijzonder mooie artwork van Lasse Marhaug.