Even subtiel als zijn muziek klinkt, komt Radical Face met zijn nieuw album aanzetten. Bijna hadden we dit juweeltje gemist en nu het op de plank ligt, is het zo’n plaat die je koestert. En die je blijft draaien, in de hoop dat de zon sneller door de wolken zal breken.
Even, heel even, leek Radical Face enkele jaren geleden de sprong naar het grote publiek te maken. Het even wonderlijke als verslavende “Welcome Home” werd gebruikt in een commercial van een fotomerk, waardoor het nummer plots de overstap maakte van een piepklein naar een wereldpubliek. Maar ondanks de aanstekelijkheid van het deuntje, gebeurde er niets.
Cooper lijkt zich echter niets van zijn relatief anonieme status aan te trekken. Zo is de man niet vies van EP’s; wat langspelers betreft, is onlangs Family Tree: The Roots verschenen. Dat album is het eerste van drie platen die handelen rond de fictieve Northcotes-familie. Later mogen we in die Family Tree-albumcylus ook nog The Branches en The Relatives verwachten.
Ambitieus? Best wel. Geslaagd? Deel één alvast wel. Met The Roots bouwt Radical Face immers voort op de aanstekelijke, van schoonheid overlopende en op sterke ritmes steunende aanpak die ook al op voorganger Ghost gehanteerd werd.
Was op die plaat “Welcome Home” het prijsbeest dat het album naar een hoger niveau bracht, dan heeft ook The Roots zo’n lichtjes indrukwekkende song in de rangen: met “Ghost Towns” kan Cooper er prat op gaan dat hij een van de mooiste songs van de afgelopen jaren afgeleverd heeft. Een pianomotiefje, handclaps en dan dat ene zinnetje, waarmee bijna terloops wordt aangegeven dat iemand nog steeds gemist wordt, op een manier die lijkt te twijfelen tussen huilen en lachen. Daar zit je dan als luisteraar, met een plotse krop in de keel.
Terwijl Ghost enigszins in de schaduw leek te staan van “Welcome Home”, heeft deze plaat een meer consistent hoog niveau: “Ghost Towns” is enkel de schitterende kers op de taart. Het nummer fungeert dan ook niet als voor de hand liggende albumopener maar zit schijnbaar achteloos ergens in het hart van de plaat verstopt, als beloning voor de volhouders die langer dan een half album geduld willen opbrengen voor de winterse luisterliedjes die Cooper uit zijn mouw geschud heeft.
Daarbij neigt Radical Face wel eens naar de meer poppy incarnatie van Sigur Rós. De piano die doorheen The Roots geweven is, de ritmes die komen en gaan: ze doen onwillekeurig aan “Gobbledigook” of “Hoppipolla” denken, maar dan op een minder orkestrale en ook wel geheel andere manier, alsof het verre bastaardneefjes zijn.
Hoewel Radical Face hier eerder kleine pasjes vooruit zet, wordt het resultaat bij elke nieuwe beluistering grootser. Als de aangekondigde horrorwinter alsnog zijn opwachting zou maken, lijkt het idee ondergesneeuwd en van de buitenwereld afgesloten te raken plots een lichtjes aangenaam vooruitzicht, zolang er elektriciteit is om dit wonderlijke kleinood zijn betoverende inhoud te laten weerklinken.
Radical Face speelt op 31 januari in de ABClub.