
We Are Free, 2011
Geloof me, ik heb het beste voor met Ponytail. Enkele van mijn
betere vrienden zijn fans van Ponytail. Ik hou van het werk van
Dustin Wong, ongeacht of dat nu solo of in groepsverband
uitgebracht wordt. Maar de cultstatus die Ponytail de voorbije vier
jaar wist te vergaren, heeft van ‘Do Whatever You Want All the
Time’ een jaarplaat avant la lettre gemaakt, en het moge
geen verrassing heten dat de teleurstelling al die tijd om de hoek
loerde.
Nog eens de individuele elementen van Ponytail opsommen dan:
enerzijds is er het schelle gekweel van Molly Siegel, een dame die
op deze plaat vocaal surft tussen Mark Mothersbaugh en Marnie
Stern. Voeg daar gesnaarde snelheidsduivels Ken Seeno en Dustin
Wong aan toe, afgerond met het betere krachtpatsersgedrum van
Jeremy Hyman, en Ponytails formule is compleet. Voorts moet u weten
dat het werk van Ponytail zich binnen één ritmisch spectrum begeeft
en daar zeer zelden van afwijkt. De honderdtachtig beats per minuut
voorbij, dat staat vast.
Welnu, op ‘Do Whatever You Want’ probeert Ponytail zichzelf te
overtreffen door zich te concentreren op het bredere kader dat een
album biedt, meerbepaald door het tempo te variëren, interludes in
te bouwen, kortom: door niet altijd aan honderdvijftig door de
bocht te scheuren. En laat dat nu net de grote fout van deze plaat
zijn. Ponytail weet namelijk niet hoe je dat doet, doseren. Zij
schijnen te denken dat het voldoende is wat stagnerende jams op te
zetten en willekeurige geluiden uit synths en gitaren te toveren op
een vaste ritmische structuur. Zes minuten lang moddert
‘Beyondersville/Flight of Fance’ aan zonder ook maar een moment te
suggereren meer te zijn dan het puurste stukje opvulsel. Op zich
zou dat nog niet zo’n zonde zijn indien Ponytail deze uitspattingen
beperkte tot daartoe bestemde tracks, maar ook in bepaalde ‘echte’
nummers kan het viertal uit Baltimore zich niet inhouden en gaat de
helft van de tijd verloren aan oeverloos navelgestaar, om dan al
dan niet tot een climax te komen. De tweede helft van ‘Awayway’,
een nummer dat nog zo opzwepend begon, wordt vakkundig verknald
door deze vernieuwde aanpak. Bij afsluiter ‘Music Tunes’ is het dan
weer de intro die werkelijk nergens op slaat.
De enige man die op deze plaat echt vooruitgang geboekt lijkt te
hebben, is drummer Jeremy Hyman. Hij lijkt meer dan ooit zijn draai
gevonden te hebben en speelt meer dan eens de pannen van het dak.
Maar ook hij kan de meubelen niet redden, en wordt al te vaak
beteugeld door de opgelegde stilte van de nummers. Dat Hyman er op
‘Ice Cream Spiritual’ al eens naast sloeg, valt niet te ontkennen,
maar er was tenminste energie voor vier bands samen.
‘Do Everything You Want All the Time’ is een dikke strontvlieg.
Ze maakt veel lawaai, maar zelfs de grootste dierenvriend mept dit
mormel nog liever dood dan er veertig minuten naar te luisteren.
Bespaart u zichzelf vooral de moeite door gewoon ‘Easy Peasy’ en
‘Honey Touches’ binnen te halen, de twee waardevolle tracks uit dit
probeersel, en ga vooral eens luisteren naar ‘Ice Cream Spiritual’
of ‘Kamehameha’. Meer woorden maak ik hier liever niet aan
vuil.