Niks zo vervelend als een frustrerende, middelmatige plaat bespreken. Het relaas van de onmiddellijke liefde voor een meesterwerk uit de doeken doen, dat is een opluchting. Net als een plaat zonder te verdedigen bestaansrecht gelijkmaken met de grond. Maar zo’n albums die je constant doen twijfelen — zit ’t er echt niet in of mis ik iets? — dat zijn de smeerlappen die je al te vaak doen terugkomen op net neergepende vaststellingen.
Deze Dreamboatsafari is er zo eentje: op tijd en stond uitpakkend met een leuke vondst, een originele sound en, wel ja, een prima song, maar net zo vaak in zichzelf verzonken en onsamenhangend voortdobberend in een wereld zonder eindredactie om te redden wat er te redden valt. De Britse bluesman (want ondanks al die desoriënterende escapades blijf dit diep vanbinnen gewoonweg white boy blues) Duke Garwood is zo’n figuur waarvan je niet weet wat ermee aan te vangen. Zo zou hij begin jaren negentig samengewerkt hebben met The Orb, maar bleef hij op vier soloalbums resoluut experimenteren met blues. Er is op YouTube een filmpje te vinden dat hem toont op een of ander boomgaardfestival en terwijl hij er z’n ding doet zie je een paar bejaarden voor het podium fietsen op rollen. En dat is dan de man die opende voor Mark Lanegan.
Als er iets is dat deze plaat samenhoudt, dan is het wel zijn resolute afwijzing van coherentie. De meest uiteenlopende experimenten volgen elkaar op, songs worden soms wel erg abrupt stopgezet (“Wine Blood”) en zelfs binnen zo’n song krijg je vaak te maken met ontrafelende structuren en een werkwijze die een hoge graad van impulsiviteit in zich draagt. Met z’n vele geluidsexperimenten neigt Dreamboatsafari herhaaldelijk naar de verwarrende postblues van Califone, maar er duiken hier en daar ook wel minder extravagante vergelijkingen op. Zo had het grimmige “Gengis” echt wel iets van Lanegan kunnen zijn en heeft het soms iets van Becks werkwijze, zij het allemaal wat chaotischer.
Nochtans gaat het album vrij conventioneel van start met “Jesus Got A Gun” en “Gods In My Shoes”; het eerste terend op akoestische gitaar, lichte drumtoets en omgevingsklank, het tweede voorzien van een gospelsfeertje dat we eerder ook al bij Howe Gelb hoorden. Dezelfde vergelijking dringt zich op voor “Summer Gold”, zowat de meest poppy song (nu ja) op Dreamboatsafari, dat met z’n lijzige, gesproken zang ook doet denken aan de man van Arizona. Gelukkig staan er tegenover die vrij ingetogen songs ook een paar nijdige stukken die vunzig voortkronkelen. We horen Mauro al “Rank Panache” spelen en “Taras Bulbous” heeft ook al die Beefheartgekte in zich.
Er wordt gespeeld met synthetische beats en catchy baslijnen (“Gold Watch”), gezweefd op psychedelische gitaareffecten (“Space Trucker Lady” en ”Flames Of Gold”), gerotzooid met monotonie (“Panther”) en zelfs free jazz (“Tapestry Of Mars”), maar het blijft dan ook bij rotzooien. Goede ideeën duiken op, lopen elkaar voor de voeten en trappen het onverrichterzake weer af zonder dat ze een statement hebben kunnen maken dat te verenigen valt met het voorgaande. Jammer, want er zijn hier flarden songs, of geluidsexperimenten, die best wat verder uitgewerkt mogen worden. Dreamboatsafari blijft zo schipperen tussen een halfslachtig zootje met z’n verdiensten en een aangename excentriciteit zonder enige zelfcontrole.