Zelf ben ik nooit een groot speler van videogames geweest – ik
ben waarschijnlijk de laatste persoon van mijn generatie die
letterlijk nog nooit een Wii of een PS3 heeft aangeraakt – maar ik
herinner me wel een periode zo rond de tijd dat ik tien jaar oud
was, toen Super Mario Bros. plotseling enorm belangrijk werd. Op
woensdagnamiddagen kon ik soms uren op de ouderwetse 64-bit console
zitten tokkelen in eindeloze pogingen om die verdomde prinses te
redden. Na een tijdje hoefde ik zelfs niet meer na te denken in de
eerste paar levels, omdat ik ze zo goed kende: m’n vingers deden
het werk vanzelf en pas tegen level vier of vijf moest ik er m’n
gedachten weer bij houden. Uiteindelijk is die Nintendo ooit eens
met het groot vuil meegegeven – ik heb sindsdien welgeteld twee
keer bij vrienden thuis een spelletje op hun Playstation 1
gespeeld, zonder het gevoel te hebben iets te missen, en die
prinses zit waarschijnlijk nog altijd alleen in haar toren te
wachten op een Mario die nooit zal komen.
In ‘The King of Kong’, een vaak grappige, soms intrieste
documentaire over volwassen mensen die hun hele leven hebben
opgetrokken rond het spelen van klassieke arcade games,
zie je dat gevoel van automatisme sterk terugkomen: ze bewegen hun
vingers, manoeuvreren met een joystick, zonder dat ze er over
hoeven na te denken. Hun ogen staan blanco, en terwijl de
toeschouwers hen complimenteren met hun concentratievermogen, denk
ik dat er iets anders aan de gang is. Die mensen, die meer uren
doorbrengen achter het scherm van een videospel uit de jaren
tachtig dan ooit gezond kan zijn, zijn helemaal niet geconcenteerd
– ze zijn gewoon wég, mentaal afwezig terwijl hun ogen en handen
hun ding doen. Misschien is dat zelfs de aantrekkingskracht
ervan.
‘The King of Kong’ volgt twee obsessieve game players:
Billy Mitchell is in het dagelijkse leven een fabrikant van pikante
saus, maar vestigde in 1982 het wereldrecord ‘Donkey Kong’ – hij
had een score van meer dan 800.000 punten. Donkey Kong was het
eerste Mario-spelletje, waarin de befaamde loodgieter een prinses
probeerde te redden uit de klauwen van een gigantische aap, die hem
continu bekogelde met tonnen. Meer was het niet – de enige variatie
in het spel bestond uit de snelheid en frequentie van de tonnen. Om
de zoveel levels kreeg je dan een scherm met bewegende liften in
plaats van ladders die beklommen moesten worden. Mitchell wist zijn
record bijna 25 jaar lang te bewaren, en aan het begin van de film
zien we hoeveel dat voor hem betekent. Hij noemt zichzelf te pas en
te onpas een “ster”, en zegt dingen als: “Iedereen kan voor de lol
een spelletje spelen, maar als je een wereldrecord wilt vestigen,
als je je naam in de geschiedenisboeken wilt, dan moet je er een
prijs voor betalen!” Voor hem is er niets lolligs aan Donkey Kong –
het is bittere ernst. Regisseur Seth Gordon vraagt hem niet in
welke geschiedenisboeken er ooit high scores van
videospelletjes opgenomen zullen worden.
De andere hoofdpersoon is Steve Wiebe, een brave huisvader die
werd onstlagen bij Boeing op exact de dag waarop hij het contract
voor een huis had getekend. Wiebe verloor een groot deel van zijn
eigenwaarde, maar je moet het hem nageven: hij ging opnieuw
studeren, zodat hij kon gaan lesgeven in een middelbare school, en
zijn gezin kwam er bovenop. Tussendoor spendeerde hij zijn vrije
uren echter steeds meer in zijn garage, waar hij een Donkey
Kong-toestel had staan. Zijn vrouw suggereert dat Donkey Kong veel
betekende voor zijn zelfbeeld: “Al was het dan maar een
videospelletje, het was iets waar hij het beste in was.” Wiebe
verbrak thuis het 25 jaar oude record van Mitchell, en stuurde de
tape die dat bewees op naar Twin Galaxies, een organisatie geleid
door Walter Day, die de officiële scores bijhoudt. Het resultaat:
Twin Galaxies weigert de score van Wiebe te aanvaarden, en vraagt
hem om naar de andere kant van het land te vliegen om zijn
prestatie live over te doen. Meer en meer krijgen we de
indruk dat Mitchell aan de touwtjes aan het trekken is om zijn
kampioenschap te behouden. Hij is de beste en hij wil de beste
blijven – ten koste van wat dan ook.
En zo evolueert ‘King of Kong’ van een film over een
nerdy subcultuur naar een fascinerende analyse van
prestatiedrang en kleinzieligheid. Billy Mitchell had een
wereldrecord op zijn naam staan waar 99 procent van de mensheid
niets van afwist en nog minder om gaf, maar voor hem was dat feit
het centrale punt van zijn leven. De hele documentaire lang
gedraagt hij zich alsof hij net een geneesmiddel tegen kanker heeft
uitgevonden en daar best wel wat waardering voor verwacht als het
even kan. Er zijn zelfs mensen die hem dat geven: Brian Kuh is een
andere obsessieve gamer die Mitchells hielen likt alsof ze van
roomijs gemaakt zijn. Terwijl Wiebe, waar iedereen bij zit, opnieuw
het record van Mitchell verbreekt, zien we Kuh ietwat paniekerig
naar Mitchell bellen: “Het ziet er naar uit dat hij het spel gaat
uitspelen.” Mitchell weigert om naar de speelzaal te komen of zelfs
met Wiebe te praten. De ene keer dat de twee would-be kampioenen
zich dan toch in dezelfde ruimte bevinden, loopt Mitchell Wiebe
straal voorbij: “Er zijn bepaalde mensen met wie ik liever niet
spreek.”
Wiebe is verreweg de meest sympathieke figuur – iemand die
zichzelf een loser vond en uiteindelijk op een manier stootte om
zijn zelfrespect op te krikken. Je kunt je afvragen of Donkey Kong
dan het geschikte medium is om dat te doen, maar zoals één van
Wiebe’s vrienden het zegt: “Niet veel mensen kunnen zeggen dat ze
het beste zijn in iets. Wat het dan ook is.” Dat anderen hem dan
nog steeds onderuit proberen te halen, is een staaltje hufterigheid
waar je met open mond naar zit te kijken. De inzet van het
wereldkampioenschap is al bij al fenomenaal laag, maar dat
verhindert Mitchell niet om het spel desnoods smerig te spelen.
Seth Gordon heeft van ‘King of Kong’ een strakke documentaire
gemaakt, die (al is het dan soms met een papierdunne marge) steeds
aan de veilige kant van de uitlach-cinema blijft. Hier en daar moet
je je wel afvragen in welke mate hij de zaken gemanipuleerd heeft.
Wanneer het pakweg zevenjarige dochtertje van Steve Wiebe aan haar
papa zegt dat “sommige mensen hun leven vernielen om in het
Guinness Book of Records te staan”, dan klinkt dat net iets té
ironisch en nagel-op-de-kop om waar te zijn. En zou Billy Mitchell
écht zo’n eikel zijn als hij hier lijkt? Hij zegt of doet niets dat
het tegendeel doet vermoeden, maar Mitchell is zó antipathiek en
arrogant dat je bijna zit te hopen dat Gordon inderdaad oneerlijk
is geweest in zijn montage.
Ik denk dat wanneer mensen elkaar de duvel aandoen, ze dat maar
zelden doen uit echte kwade wil – veel vaker gaat het om simpele
kleinzieligheid. Het onvermogen om een stap achteruit te doen, naar
jezelf te kijken en te zeggen: “is het dà t maar? Is dà t het nu waar
ik me zo druk om maak?” Billy Mitchell is op geen enkele manier in
staat om zichzelf te relativeren, wat hem veel zieliger maakt dan
de uren die hij (of Steve Wiebe) met Donkey Kong doorbrengt –
glazige ogen, geautomatiseerde bewegingen en alles er op en eraan.
‘King of Kong’ lijkt misschien over een banaal onderwerp te gaan,
maar raakt toch een diepe zenuw: dit is nu menselijk gedrag. De
drang om ergens het beste in te zijn, eender wat, en vervolgens de
drang om het zo te houden. Dat is grappig en treurig tegelijk.
Zoals veel van de beste documentaires.