Victor Kossakovsky draaide in 2018 een film over de vele vormen waarin water aanwezig is op deze planeet, maar kreeg vooral internationale aandacht met het eerder matige Gunda dat van dichtbij naar het leven keek van een varken.
Ditmaal mijmert de regisseur over de relatie tussen steen, beton en architectuur en hij doet dat op bepaald monumentale wijze. Architecton opent met imponerende beelden van kapotgeschoten gebouwen in Oekraïne en gaat over in een bijna kwartierlange evocatie van indrukwekkende landschappen, rotsformaties en lawines van vallende stenen die het hele scherm vullen. Die laatste beelden zijn uiterst knap gecomponeerd en zetten de camera zo in dat slechts met mondjesmaat omringende factoren binnensijpelen, zodat onze blik zo lang mogelijk vastgehouden wordt door het gesteente. ‘Architecton’ wordt naast de woordelijke betekenis ‘bouwer’ ook geassocieerd met de abstracte ‘Arkhitektons’ van de – in huidig Oekraïne geboren – avant-garde kunstenaar Kazimir Malevitsj en die laatste betekenis echoot zeker in de naar abstractie neigende vertraagde beelden van gruis en glijdende of vallende rotsen.
Deze fascinerende essay-film is ook een illustratie van het feit dat er met drone-cinematografie wel degelijk bijzonder interessante dingen aan te vangen zijn, zolang er maar nagedacht wordt over een eenduidige esthetiek waarin alles moet passen. Kossakovsky en zijn fotografieleider Ben Bernhard laten het oog van de camera traag over adembenemend mooie vista’s glijden en schakelen wanneer nodig over naar fonkelend zwart-wit dat alles – gesteund door de sterke muzikale score – nog beter tot zijn recht doet komen, zoals bijvoorbeeld het geval is voor een imposante afgebrokkelde kasteelmuur die als een zwarte monoliet het felverlichte landschap domineert.
De beeldenreeksen worden onderbroken door bespiegelingen van architect Michele de Lucchi die in zijn tuin een cirkel van stenen laat aanleggen die nergens voor dient, een commentaar op het feit dat we vroeger gebouwen optrokken die bedoeld waren om eeuwen overeind te staan en nu hetzelfde doen met de bedoeling ze slechts enkele decennia te laten staan (een verre echo van wat mijn voormalig professor architectuurgeschiedenis ooit zei over het feit dat we vroeger de beste architectuur voorbehielden voor de publieke ruimte terwijl we die nu vullen met de grootste gemene deler).
Helemaal aan het eind is er nog een korte epiloog waarin de cineast zelf in gesprek gaat met De Lucchi en er bedenkingen gemaakt worden bij beton als bouwmateriaal – “we hebben materiaal nodig dat geen afval wordt eenmaal het gebruikt is” – toch een ietwat opmerkelijke uitspraak in een film die dermate gefascineerd is door de mogelijkheden en esthetica die besloten liggen in steen en beton. Het is een wat bizarre paradox die verder geen afbreuk doet aan deze intrigerende en visueel hypnotiserende prent.