"Een goed nummer is een goed nummer, gelijk hoe je het brengt." Het is een waarheid als een koe die nergens op blijkt te slaan. Sommige nummers klinken nu eenmaal beter in deze of gene versie.
Neem nu Sandro Perri. Als electro-artiest bracht hij kleine pareltjes uit onder de naam Polmo Polpo, maar toen hij diezelfde nummers in akoestische versies op de e.p. Plays Polmo Polpo gooide, werd meer dan één wenkbrauw gefronst. Verdienstelijk en intrigerend, maar ook half geslaagd/half onnodig, deed de e.p. vooral uitkijken naar een nieuwe Polmo Polpo-plaat. Met Tiny Mirrors mag die hoop — misschien voorlopig — weer opgeborgen worden. Perri gaat akoestisch verder onder eigen naam.
Op dit debuut laat hij zich evenwel niet alleen bijstaan door een schare muzikanten, maar kiest hij ook voor negen nieuwe composities en één cover (van Fred Neil), waardoor deze plaat sowieso een ander uitgangspunt krijgt dan de e.p. Jammer genoeg betekent dit niet dat de plaat beter of anders is. Perri blijft tussen intrigerend en enerverend zweven met zijn duidelijke hommage aan grootheden als Caetano Veloso, Skip James en Fred Neil.
Perri’s cover van Neils "Everybody’s Talking" doet het nummer geen oneer aan, maar biedt evenmin nieuwe inzichten. In de eerste plaats past het nummer goed bij de negen andere songs. De hoge en bij momenten irritante falset van Perri speelt daar een niet te onderschatten rol in. Zo weet die stem "The Mime" tezelfdertijd neer te halen en naar een hoger niveau te tillen. Muzikaal valt er op het eerste gehoor weinig op te merken. De muzikanten lijken elkaar zo min mogelijk voor de voeten te willen lopen, zodat het pas na enkele luisterbeurten duidelijk wordt hoe ingenieus het nummer in elkaar zit.
Het is paradoxaal genoeg daar waar, behalve bij de zangstem, het schoentje het meeste wringt. Een nummer als "White Flag Blues" klinkt soberder dan het is, maar daardoor aanvankelijk ook saaier dan bedoeld. De klankschakeringen en verborgen instrumenten dreigen in een moment van onoplettendheid zo naar de achtergrond te verdwijnen. De aparte songopbouw, luister maar naar "Love Is Real", verraadt dan weer overduidelijk de tropicana-invloed. Maar ook hier weet Perri er niet uit te halen wat erin zit. De structuur is boeiend maar ook te bestudeerd, waardoor elke zuiderse nonchalance verdwijnt.
Dat heeft het instrumentale "Mirror Tree" gelukkig goed begrepen. Haast achteloos ontspint zich een sensuele dialoog tussen de verschillende instrumenten zonder dat er één op het voorplan treedt of naar de achtergrond verdwijnt. Ook "Family Tree" weet dankzij een luimige trompet te boeien. In de andere nummers (bijvoorbeeld "Double Suicides" en "You’re The One") blijft het een dubbeltje op zijn kant. Perri slaat en zalft tezelfdertijd.
Dat Plays Polmo Polpo niet over de hele lijn wist te bekoren, lag niet aan de bewerkingen of de songkeuze, zoveel maakt Tiny Mirrors alvast duidelijk. Maar op de vraag of het een verstandige carrièrezet van Perri was om zijn elektronica in te ruilen voor gitaren, percussie-instrumenten en blazers, geeft de plaat geen eenduidig antwoord. Met Tiny Mirrors blijft Sandro Perri de luisteraar op het verkeerde been zetten. Als singer-songwriter met een hang naar tropicana heeft hij weliswaar een eigen stem, maar zo helder klinkt die niet.