U mag ons het greintje scepsis over Depeche Mode als headliner niet kwalijk nemen. Hun nieuwe album is inderdaad een waardige comeback, maar zelfs op hun singles-albums zijn de heren al een jaar of tien over hun hoogtepunt heen. De bizarre en behoorlijk oversized FO-achtige keyboardstandaarden op het podium ontlokten ons aanvankelijk een grinnikje.
Lang duurde dat gegrinnik echter niet. "A Pain That I’m Used To" en "A Question Of Time" knalden zonder al te veel medelijden uit de boxen. Gahan liep als een zot heen en weer over het podium, en draaide pirouettes met zijn microfoonstandaard. Zelfs de grootste scepticus blijft daar niet onbewogen onder. Na een uurtje dreigde het geheel wat in te zakken, maar net dan deden "Personal Jesus" en "Enjoy The Silence" het vuur weer in de pan slaan. Dat heet dus een slimme setopbouw.
Heel wat hits bleven in de kast, maar voor een groep als Depeche Mode is kiezen uit de hits dan ook een luxeprobleem. Zelfs zonder "Strangelove", "No Good", "Master and Servant" of (helaas toch wel) "Everything Counts" kunnen ze een set vol hoogtepunten opbouwen. Depeche Mode is een bizar huwelijk van elektronica en rock, van seks en melancholie. Het rauwe hedonisme van podiumbeest Dave Gahan botst en versmelt met de getormenteerde schoonheid die Martin Gore wil brengen.
Dat laatste viel het meest op tijdens de bisnummers: eerst de door Gore haast belcanto gezongen pianoballad "Leave In Silence", gevolgd door een beukend "Photographic" en een demagogisch "Never Let Me Down", waarin Gahan de weide kneedde als ware het een ranzig lustobject. Het is helaas wachten tot deze onstabiele mix weer eens ontploft, maar zolang Depeche Mode bestaat, is het genieten.
Depeche Mode deed wat het moest doen, maar helaas (zelfs na meer dan negentig minuten) wat te kort. Ze konden gerust nog een uur doorgaan, dan hadden we minder klassiekers moeten missen. Alles wel overschouwd: een waardige headliner en zelfs een kleine triomftocht.