

Regisseur Kevin Reynolds heeft een moeilijk decennium gehad –
zijn vriendschap met acteur Kevin Costner liep stuk tijdens de
eindeloze draaiperiode van ‘Waterworld’, en sinds die peperdure
productie flopte, heeft de man eigenlijk nauwelijks nog in de
aandacht gestaan. Ook deze nieuwe verfilming van ‘Le Comte De Monte
Cristo’, de klassieke avonturenroman van Alexandre Dumas, werd
relatief anoniem de bioscoop ingegooid, zonder de enorme
reclamecampagnes die Reynolds vorige films genoten.
Zaten we echt te wachten op nog eens een verfilming van dat
zelfde verhaal, dat we al zo goed kennen? Nee, eigenlijk niet.
Enkele jaren geleden kregen we nog een schitterende televisiereeks
te zien met Gérard Depardieu als Edmond Dantes, die het boek
eindelijk de volledige, grondige behandeling gaf die het verdiende,
en sindsdien was elke nieuwe poging in feite tot falen gedoemd. Zo
ook deze, maar dat wil niet zeggen dat ‘The Count Of Monte Cristo’
geen verdienstelijke poging is.
Jim Caviezel, die u misschien nog kent uit films als ‘The Thin
Red Line’, ‘Frequency’ en, als u echt een masochist bent, uit het
Jennifer Lopez-vehikel ‘Angel Eyes’, speelt hier de hoofdrol als
Dantes, een goedbedoelende, maar niet al te snuggere zeeman. Waarom
niet al te snugger? Wel, hij kan niet lezen en schrijven, maar dat
is nog maar het minste. Veel erger is het dat hij vertrouwen stelt
in Guy Pearce, zijn collega en vriend, die echter zichtbaar op zijn
lief staat te geilen en hem regelmatig blikken toewerpt waar de
jaloezie en de afkeer uit stralen.
Dantes wordt verraden door zijn vriend, die jaloers is op zijn
succes in de zeevaart en bij de vrouwen, door een schofterige
zeekapitein die hem niet kan luchten, en door een procureur die
zijn familie-eer wil redden. Hij wordt in het Château D’If
geworpen, waar de directeur, schitterend gespeeld door Michael
Wincott, hem elk jaar een pak zweepslagen geeft ter gelegenheid van
zijn jubileum in de gevangenis. We zien de jonge, sterke Dantes
veranderen in een mager wrak dat dringend eens naar de kapper en de
manicurist moet gaan. Maar dan duikt plots een medegevangene in
zijn cel op, letterlijk door de vloer heen. De man, zelf ook
zwaarbebaard, heet Faria en werkte vijf jaar lang aan een tunnel,
enkel om in Dantes’ cel terecht te komen in plaats van buiten de
muren. C’est la vie.
De scènes in het Château D’If zijn de beste uit de film, wanneer
we Faria en Dantes samen zien graven aan een nieuwe tunnel, acht
jaar lang, terwijl de oudere, wijzere man Dantes onderwijst in
alles van filosofie tot zwaardvechten. Richard Harris speelt de rol
als kwam hij zo uit ‘Star Wars’ weggelopen – hij is Yoda, een
jedimeester die wijsheden spuid maar nooit zijn gevoel voor humor
verliest: wanneer Dantes hem vertelt dat hij de meer dan 72.000
stenen in zijn cel meerdere keren heeft geteld, antwoordt Faria:
“jaja, maar heb je ze ook al een naam gegeven?”
Enfin, zoals u wellicht wel weet, ontsnapt Dantes uiteindelijk
uit zijn cel, om zoete wraak te nemen op de drie mannen die hem
erin hebben gegooid. Het is deze wraak die het emotionele
middelpunt van de roman vormt, voornamelijk omdat Dumas erin slaagt
om religie te koppelen aan het idee van vergelding. Ook in het
originele verhaal, net als in de film, krast Dantes in de muur: God
zal mij vergelding schenken, en dat is een zeer provocerend idee.
Per slot staat het in de Bijbel dat we de andere wang moeten
toekeren. Dumas dacht daar anders over, en de manier waarop Dantes
zijn kwelgeesten hun verdiende loon geeft, wordt uitgelegd als
weinig minder dan goddelijke interventie. Het verhaal van de graaf
gaat over wraak, dat is het thema van het boek.
Gek dan, dat er in de film zo weinig aandacht aan wordt besteed.
De film is al een uur bezig tegen de tijd dat Dantes eindelijk
ontsnapt, en in het uur dat dan nog volgt, ziet Reynolds zich
verplicht om de rest van de plot af te raffelen tegen een veel te
hoog tempo. In de roman, en in de betere verfilmingen, werd de
nadruk op de ingenieuze plannen van Dantes gelegd eens hij het
Château D’If verlaten heeft. We krijgen de tijd om toe te kijken
hoe Dantes bij wijze van spreken een strop rond de hals van zijn
vijanden legt en deze langzaam maar zeker aantrekt. Daar is in deze
film geen sprake van: de wraak die hij neemt komt er snel en
schijnbaar zonder veel moeite. En dat is jammer, want op die manier
help je dus wel de clou van je verhaal naar de knoppen.
Dat neemt niet weg dat er heel wat te genieten valt in ‘The
Count Of Monte Cristo’. Jim Caviezel straalt precies het juiste
gevoel van weltschmerz uit om Dantes te spelen; je voelt gewoon hoe
gekwetst hij is wanneer hij verraden wordt, en wanneer hij zichzelf
omtovert in de graaf van Monte Cristo en zijn wraakplannen begint
uit te voeren, weet hij ook hier een verrassende wending aan te
geven; zoals Caviezel de rol interpreteert, wordt Dantes’ wraak
geen genoegen, maar een verplichting aan zichzelf die hij moet
nakomen. Dantes is een wraakengel tegen wil en dank en niet uit
vrije wil. Zowat elke acteur die Dantes eerder speelde, inclusief
Depardieu, maakte van zijn centrale emotie woede; Caviezel gebruikt
verdriet. Je kunt zeggen dat dat verraad is aan de geest van het
boek, maar ik kon er best bewondering voor opbrengen. Caviezel
draagt de film, en laat zich zelfs niet van het scherm spelen door
de potentieel overdonderende rol van Richard Harris als Faria.
Guy Pearce legt het er dan weer net iets te dik op als Mondego,
Dantes’ voornaamste vijand. Vanaf het moment dat we hem zien, weten
we dat hij niet deugt, en we vragen ons af hoe het komt dat Dantes
te dom is om dat in te zien. Het is niet dat Pearce slecht is, het
is dat hij de rol in de eerste helft van de film subtieler had
moeten spelen. Dan was de tweede helft er ook beter uitgekomen.
Wat er dan nog overblijft, zijn een aantal actiescènes die
duidelijk bewijzen dat Kevin Reynolds wel degelijk actiescènes in
elkaar kan steken. De duels – en er zijn er wel een paar – flitsen
voorbij, maar worden nooit chaotisch, we kunnen altijd blijven
volgen. Het is lang geleden dat een gevechtscène niet alleen
spectaculair, maar ook opwindend was (het één houdt niet
noodzakelijk het ander in), maar Reynolds slaagt er hier in.
De regisseur weet ook een sfeer in de film te leggen die thuis
lijkt te horen bij matineefilms uit de jaren vijftig en zestig.
Noem het maar oubollig als je wil, maar ik kon het wel waarderen.
Op een bepaalde manier lijkt ‘The Count Of Monte Cristo’ toe te
behoren aan een onschuldiger tijdperk, toen mannen in de film
elkaar nog afmaakten zoals heren dat hoorden te doen: met een
zwaard in plaats van met een Uzi. Dàt waren tijden! Was deze film
in de jaren veertig gemaakt, dan had Errol Flynn de hoofdrol kunnen
spelen.
Nee, natuurlijk is het allemaal geen kunst, en er blijven heel
wat schoonheidsfoutjes pertinent aanwezig, maar God help me, ik heb
ervan genoten. Deze film is een schuldig genoegen – je zit er met
een brede grijns naar te kijken, en je hoopt dat niemand anders die
grijns gezien heeft.
http://thecountofmontecristo.com/