Toen Jonathan Parent de laatste maal met Le Fly Pan Am in België neerstreek, vertrouwde hij ons toe dat hij ernstig overwoog om naar hier te verhuizen. Een jaar later hadden we nog steeds niets van hem gehoord maar vonden we wel opeens een nieuw album in de bus.
Le Fly Pan Am heeft voor onbepaalde tijd de gitaren aan de wilgen gehangen. Parent sommeerde echter enkele vrienden en Feu Thérèse was geboren. Parent en Alexandre St-Onge (o.a. Klaxon Guele, Shalabi Effect en Et Sans) vormen de kern van de groep die versterkt wordt met Stephen De Oliveira en Luc Paradis.
“Ferrari En Feu” start als enkele racewagens die warmlopen voor de start: hoge tonen klinken steeds gejaagder en sneller maar laten pas na meer dan drie minuten de remmen los. Het nummer kan worden opgevat als een knipoog naar de wagens maar het is evenzeer een hommage aan de overleden componist Luc Ferrari, aan wie het album opgedragen is. De tweede helft van de song klinkt dan ook totaal anders: aanvankelijk nemen de gitaren het voorplan maar al snel overheersen elektronische klanken terwijl de drum manmoedig standhoudt en als enige houvast dient.
“Mademoiselle Gentleman” breekt met de vorige song door een pulserend ritme naar voren te schuiven terwijl de gitaren deze maal dromerige intermezzo’s inlassen. De zang, voor zover die nog enige gelijkenissen met een menselijk geluid vertoont, is niet meer dan een verstoord grauwen. In de beste krautrocktraditie ontspoort het nummer uiteraard nog voor de luisteraar heeft kunnen wennen aan wat hem voorgeschoteld wordt. De paranoia grijpt om zich heen, waarbij de drummer venijnig uithaalt en allerlei bevreemdende klanken uit gitaren en ander duivelstuig gepuurd worden.
Als een door syfilis aangetaste Van Gogh houden we ons scheerapparaat aan het oor, maar de moderne techniek biedt geen soelaas voor hen die zichzelf op niet-artisanale wijze wensen te verminken. Het is dan ook met een gladde kaak dat we naar “Tu n’avais q’une oreille” luisteren. We huppelen rustig verder op een derde been want een nieuwe stijlbreuk biedt zich aan. De Oliviera bromt zich een weg doorheen een ritmisch pulserende song, tot de overige groepsleden na een kleine zes minuten besluiten dat ze lang genoeg aan de leiband gehouden zijn.
Het lijkt wel alsof Feu Thérèse genoeg waanzin voor een dag achter de kiezen heeft, want in “L’homme avec coeur avec elle” mag zowaar een saxofoon de dromerige melodie bepalen. Verbazingwekkend en haast angstaanjagend normaal voert de track ons naar dromerigere oorden zonder ook maar een moment onverwachts een andere richting in te slaan om ons gestrand en hopeloos verdwaald achter te laten.
We zijn dan ook niet langer op ons qui-vive wanneer “Ce n’est pas les jardins du Luxembourg” zich ontplooit. “Zijn we dan toch verdwaald?” vragen we ons angstig af, “hebben Parant en de zijnen ons een vals gevoel van vertrouwen geschonken?” De bevreemdende en ijle klanken laten ons alvast het ergste vermoeden. Met klamme handen strompelen we verder terwijl spookachtige stemmen in de verte huilen.
De tuin lijkt wel een donker woud waar alle geluiden een eigen leven leiden en de vermoeide verbeelding tarten. Via trancemelodieën en hypnotiserende drumslagen creëert de groep een laatste bezwerende trip doorheen vreemde landschappen, naar eigen zeggen in het limbo tussen Sun Ra, Pink Floyds Dark Side Of The Moon, kabukimuziek en de zoo. “Toto, I don’t believe we’re in Luxembourg anymore” prevelen we ten laatste vertwijfeld tegen niemand in het bijzonder.
Feu Thérèse breekt resoluut met de dwingende krautrock die Le Fly Pan Am kenmerkte. Met Feu Thérèse overstijgt de groep meerdere genrebeschrijvingen en creëert hij zijn eigen niche: bevreemdend, sprookjesachtig en grillig maar ook geniaal en beangstigend, is dit zonder meer een geniaal debuut.