Zomer, zand, zon! Yup, op Werchter hebben ze het allemaal. En om het nog wat beter te maken, ook nog eens een klein handvol bandjes die hier van jetje geven. Moesten wij daar bij zijn? Weet u wat kneejerk reaction wil zeggen? Kent u retorische vragen? Ons enige mogelijke antwoord: een verslag.
Donderdag 3 juli :: Werchter 2025 :: Een ‘veni, vidi, vici’ in het punks
Een mens moet daar inkomen, zo’n festival, en daarvoor zijn er natuurlijk: De Kleine Lettertjes. De eerste uren van zo’n eerste festivaldag kan je gerust al zappend doorbrengen, van jonge belofte naar onehitwonder naar TikTok-hype. We zien wel waar we blijven plakken, en dat hoeft niet altijd lang te zijn.

Julia Wolf heeft in dat kader geluk dat ze de eerste is na de totale destructie die Glintsal op de Main Stage bracht, en dus merken we pas na een zevental nummers op dat we hier al veel te lang staan. Want wat deze Gen-Z-indiemeid brengt, zijn fluttige niemendalletjes die zo snel voorbij zijn dat je nog niet eens aan ergeren bent toegekomen. Bezwaren pennen konden we echter wel: dat er wel heel veel op band stond, bijvoorbeeld, waaronder een gitaarsolo waar haar echte gitarist dan maar wat simpele akkoorden onder legde. De Amerikaanse heeft onze nota niet gelezen: ze blijft ons oprecht dankbaar dat we hier zijn. “Ik had gedacht dat hier niemand zou staan!”
Wij alvast niet meer, want in de KlubC doen ze van punk, en misschien hebben we daar meer zin in. Krijgen we van op het Isle Of Wight, dat ons eerder al Wet Leg bracht: Grade 2, broekies met een drummer die niets van snelheidslimieten weet, en een gitarist met een Buzzcocks-T-shirt. De vibe zit met andere woorden goed, en met nijdige riffjes op zijn “Stories” moeten we in het snarenwerk al eens aan het beste van Therapy? denken.
En toch. Hoe goed Sid Ryan zich toont als volksmenner en entertainer – natuurlijk heeft hij een weddenschap lopen dat hij deze tent al om twee uur ’s middags aan het moshen krijgt – toch ga je niet naar buiten met het gevoel dat we een song die naam waardig hebben gehoord. We knijpen onze ogen in het felle zonlicht: is dat While She Sleeps in de verte? Een leugen van een bandnaam: niemand slaapt door deze pokkeherrie heen. Neen, zij ook niet.
Haarkrabbend hebben we vervolgens een uur lang postgevat in The Barn, want wat wàs Mother Mother eigenlijk? De Canadezen zijn al zolang bij elkaar dat ze Hot Hot Heat nog moeten hebben gekend (en u?), de wieg van Arcade Fire weten staan. Het vroeg echter een Chinese app en zeven (!) platen voor het hen wat voor de wind begon te gaan. En daarmee weten wij nog altijd niet waar we naar hebben staan kijken.

Een kwaad uit zijn ogen turende frontman Ryan Guldemond, dat wel. Voor de verdere zang heeft hij zijn zus en zijn beste vriendin meegebracht, en dat doen ze goed, die melodieën maken. Verder bestaat elk nummer uit losse bewegingen die schots en scheef op elkaar worden gemonteerd, en waar al eens een Nirvanacover (“In Bloom”) dwars in wordt geramd. Pixiescover? Doe maar. Soms werkt dat, zoals bij dat TikTok-hitje “Hayloft II”, veel te vaak levert het echter iets op waarvan we dus in onze baard hebben staan strijken. We weten nog altijd niet goed wat we hebben gezien, maar we zijn in elk geval niet gaan lopen. Julia Wolf is naar verluidt jaloers.
Bam: “I’m not looking for trouble, I’m looking for love”, en daarmee hamert Bryce Wilson zichzelf en Amyl & The Sniffers op gang, om pas een uur later tot stilstand te komen. Was dit een pletwals? Dat, en een dolle roetsjbaanrit, een kus in de rups en een hangglide bergaf tegelijk. Het duurt nauwelijks drie songs vooraleer Amy Taylor het gedoe rond Bob Vylan aansnijdt, en aangeeft waar ze staat, maar voor veel verder commentaar – laat staan adempauzes – is geen tijd. Taylor heeft immers veel te melden, ramt haar songs tjokvol tekst, en raast aan hondsdol tempo door haar woorden. Dat krijg je natuurlijk met een Aussie: die is die klimaatopwarming al langer gewoon.

“All I ever wanted was to walk by the park”, gaat “Knifey”, toch wil de zangeres vooraf even iets duidelijk maken. “We zijn niet tegen mannen. Zij zijn niet de vijand. Integendeel: “we need you“, gaat het. En ze draagt “Me And The Girls” op aan Lambrini Girls (onmisbaar op The Slope straks, kids!) “want die zijn ongetwijfeld wel al eens drunk at the airport geweest”. We twijfelen er niet aan, Taylor en band nog minder, en dus rammen ze gewoon verder. Nog een laatste “Hertz”, en dan is de blitzkrieg gedaan. Is dit publiek opgewarmd voor de stevige eindspurt straks? De vraag stellen is ze beantwoorden.
“Wij zijn een politieke band, en zingen songs over onze shitty regering. Do you like your government?” Waarna Phoebe Lunny naadloos naar de Bob Vylancontroverse gaat en het publiek leidt in een rondje “Fuck The IDF”-zingen. Het is geen “Dood aan”, dus het mag. We hebben op dat moment al een vinnig openend “Big Dick Energy” gehad, waarbij Lunny als start meteen een snaar brak, een “God’s Country” dat de verrechtsing van deze wereld aankaart.
Tevergeefs, natuurlijk, Theo Francken zal er in deze contreien geen knipoog minder om krijgen, maar hey, je moet wat, en als je Lambrini Girls bent, wil dat zeggen: razen en tieren tegen al wat onrecht is. En in de ogen van Lunny en bassiste Lilly Macieira is dat veel. JK Rowling en haar anti-transactivisme, bijvoorbeeld. “Transwomen are women, transmen are men and non-binary people are non-binary people. And if you think otherwise: get out of my show”, schreeuwt de frontvrouw. Waarna we in “Terf Wars” het heen-en-weer-zingen krijgen tussen band en publiek met “shut your stupid fucking mouth” – “you stupid fucking Terf”. Dat staat voor Trans Exclusionary Radical Feminist en is even onsympathiek als dat klinkt.
Dat rondje over en weer is wat we onder Lambrini-kenners ‘classic’ noemen, want zo gaat het met deze band ook wel weer: wie ze één keer zag, weet wat te verwachten. Natuurlijk is er dus gezeten tijdens die opener, werd er opgeroepen tot moshpits, zolang we dat maar vredig en met respect voor elkaar deden. Politie? Geen vrienden, ook geen rotte appels, maar meer een rotte mand. “Do you love your police, Belgium?” De naam Fabian zoemt rond, en dus gaat dat “I say AC, you say AB” er vlot in, en wat dat acroniem betekent weet u wel of zoekt u zelf maar op. Een laatste rondje, “Cuntology 101”, Lunny die op de tribune kruipt en in haar ongetwijfeld zweterig roze latexjurk met een snoekduik in het publiek springt. Zo spel je dus “veni, vidi, vici” in het punks.
En dan gebeurt het. Met een gitaar als een alarmsirene, dan die riff als een handgranaat, Grian Chatten die opkomt, en dat “Here’s the thiiiing” in de microfoon krijst. Dit is misschien nog geen headliner, het zal geen vijf jaar meer duren. Viel Fontaines D.C. twee jaar geleden nog net iets te licht uit voor dit podium, dan was dit op de rug van vierde plaat Romance een victory lap. Met die gemoedelijke bas krijgen we meteen de tot recent grootste hit “Jackie Down The Line” als lekkere brok, “Boys In The Better Land” krijgt dan wel geen beweging in het publiek dat enkel wacht op Linkin Park, maar swingt niettemin.
“If you’re a rock star, porn star, superstar — doesn’t matter what you are — get yourself a good car, get out of here” is het ambivalente gevoel over heimat Ierland in dat laatste nummer, en dat deed Chatten, die nu in Londen residentie houdt, om daar ongemakkelijk de rockster te zijn. Want dat is nog altijd wie hij is, ook op deze gigantische Main Stage: iemand die nog altijd wat houterig zijn weg zoekt, het vertikt om contact te zoeken. Het duurt tot “It’s Amazing To Be Young”, dat hij opdraagt aan Amyl & The Sniffers voor er iets van bindtekst volgt.
Geen idee waarom, trouwens, maar vandaag komt dat nummer extreem hard binnen. Ik wil noteren dat het aanvoelt als het “Wetsuit” van Fontaines, maar dat zou The Vaccines toch iets te veel eer aandoen. “It’s Amazing To Be Young” is zo euforisch, zo melancholisch, zo alles tegelijk dat het groter is dan al die woorden opgeteld. “Sometimes I wake up and it’s dark/ Perform the ritual that puts me in the part/ But I sang them every word I had”, zingt Chatten, en dat is precies wat hier vandaag gebeurt. En je bedenkt hoe verbluffend gracieus deze band van zijn hoekige postpunkroots is geëvolueerd tot deze bijna-stadionband.
Vandaag moet het niet per se meer knallen. Zonder gêne laat Fontaines het tempo met “Motorcycle Boy”, “Favourite” en het ontroerende “In The Modern World” zakken; kan allemaal, zonder accidenten. En kregen we eerder al een “Free Palestine” van Chatten, dan is “I Love You”, een tweeslachtige liefdesbrief aan Eire, het moment voor helder geprojecteerde standpunten, in Keltische letters: “Israel is commiting genocide. Use Your Voice.” Want het kan niet genoeg benadrukt worden. Dat de laatste shout-out naar Bob Vylan en Kneecap is, is dus maar logisch.
Wanneer “Starburster” finaal is ontploft, een weide collectief nog één keer dat “hooo!” heeft mee ingeademd, blijft maar een gedachte over: slechts één ding had dit optreden nog beter kunnen maken: nachtelijke donkerte. Maar dat zal iets voor over enkele jaren zijn.
Ooit was London Grammar hier headliner, die jaren zijn opnieuw voorbij. Afgaand op het goedgevulde veld voor de Barn staat het trio terecht zo hoog, maar meer dan dit moet het ook niet zijn. Omdat het bijvoorbeeld jammer is dat de Britten nog altijd heel erg leunen op debuut If You Wait. Wanneer we komen aangewaaid na Fontaines zit de band net aan die Kavinsky-cover waar ze al twaalf jaar mee lopen te venten, even later is het “Wasting My Young Years” van op die plaat dat kapot geklapt wordt.
Dat moet je niet doen met deze muziek, die drijft op sfeer en Hannah Reids warme, ietwat hese stem. De songs van London Grammar kabbelen nog altijd, meanderen een stuk weg volgens een geijkt patroon: zij galmt, Dan Rothman en Dominic Major soundscapen achter haar een eind weg, en als het moment daar is, komt een huurling op drums de boel even openknallen. Op dat moment pas besef je telkens hoe welkom dat is, en dus zijn het niet de uitgeklede versies van een aantal nummers naar het einde toe waar we op zitten te wachten. Al mogen ze ons vroege kraker – zelfs nooit op een album verschenen – “Darling Are You Gonna Leave Me” elk dag geven.
Toch maar lawaai? “Be Quiet And Drive” blaft Chino Moreno, en zijn Deftones trekt een pletwals op gang waar zelfs Amyl & The Sniffers een beetje bang van worden. Het is niet anders dan Best Kept Secret enkele weken terug, maar het werkt ook hier nog altijd, al maken de grote afstanden het net wat minder intens. Zo’n brul van een halve dagreis ver is toch altijd iets minder imponerend. “Sextape” is loom, maar niettemin verpletterend, in “Headup” wordt het veld omgeploegd. En dat is dat; Deftones toonde dat het nog verre van versleten is.
En dan moeten we het eens ergens over hebben. Want wat is er eigenlijk gebeurd de laatste vijfentwintig jaar, dat we Linkin Park plots ernstig zijn gaan nemen? Is dit immers niet nog altijd dezelfde band die potsierlijk dramatische, opgeblazen nu-metal staat te maken als toen? Terwijl wij daar nog wat over stonden te lachen – als we ze al aandacht schonken – ontstond rond Mike Shinoda en vooral Chester Bennington een soort van sekte, een devote afgoderij die ronduit ridicuul aan het worden is sinds die laatste zich van het leven benam. En hier staan we dus. Na 2011 en 2017 met Bennington, heeft de band zich uit de miserie getrokken, en met Emily Armstrong van Dead Sara als vervanger voor de zanger, hangt nog meer verering in de lucht voor de derde Werchterpassage van de band.
Het duurt twee nummers voor duidelijk is dat zoveel opwinding nergens voor nodig was. Natuurlijk is Armstrong een waardig alternatief, maar hoe goed haar schreeuwen ook is, het hele in het rood gaan dat Bennington deed in die break van “Somewhere I Belong” kan ze toch niet helemaal pakken. In de rustige zangstukken komt ze er af en toe zelfs helemaal niet door, en staat ze daar niet wat bang uit haar ogen te kijken op dit episch grote podium? Het zijn grote schoenen om te vullen.
Erger dan dat – Armstrong groeit wel, en komt ook gaandeweg meer in dit optreden – is dat Linkin Park nu niet plots een beter oeuvre heeft ontwikkeld. Elk nummer volgt de geijkte formule met stukje rap, hakkerige gitaarriff, om dan te ontploffen in een melodieus refrein van matige snit. In “Emptiness Machine” wordt het zelfs handjesdraaien op zijn Regi’s — leg dat maar uit in Amerika — en 25 minuten verder besef je dat het nog altijd niet beter is geworden dan “Somewhere I Belong”. En dat was de opener. Bij “One Step Closer” fluistert iemand me in dat dit toch eigenlijk heel dicht bij Limp Bizkit ligt. Dat zegt het wel zo’n beetje.
Het helpt ook niet dat de groep de boel om de paar songs veel te lang laat stilvallen, zodat we toch maar zeker zouden beseffen dat dit optreden pompeus in “acts” is onderverdeeld. Dit is een festival, geen zaalshow, geen hond is in dat soort conceptuele onzin geïnteresseerd, maar we zitten er wel mee; de verveling slaat genadeloos toe. Indrukwekkende productie wel; de lichtshow, de schermen, ze zijn spannender dan de muziek.
U denkt daar anders over. Ja, ik heb u horen meezingen met “Numb”, en vooral met “In The End”, het anthem van de Chester-aanbidders. Kan ik daar iets tegen inbrengen? Hou me tegen voor ik iets als “Neurenberg” laat vallen; collectieve vergissingen, zo leert de geschiedenis, zijn snel gemaakt, wil ik maar zeggen. Het is, net als toen, wat het is: de sekte heeft gewonnen, en net als met de verrechtsing waar Lambrini Girls het nooit van zal halen, zullen we het moeten uitzweten tot het weer beter wordt.
“This has been fun”, sluit Armstrong af na een veel te lang “Bleed It Out”. Voor jou misschien, Emily, voor jou wel.