Jean de La Fontaine mag de fabel dan misschien niet uitgevonden hebben, hij heeft het genre voor latere generaties wel op de kaart gezet, wat hem literaire onsterfelijkheid heeft opgeleverd. Hoe die lichtvoetige, speelse dichtregels echter vertalen naar een even spitsvondig als trefzeker Nederlands? Marietje d’Hane-Scheltema klaarde de klus, waarbij Floris Tilanus schitterende illustraties voorzag.
Eerst aandacht voor datgene waar recensenten zich dikwijls slechts partieel op richten: de tekeningen. In dit geval verdienen deze immers alle lof! Bij de eerder luchtige en onverholen stijl van het dichtwerk zou menig illustrator kiezen voor no-nonsense afbeeldingen. Dat is evenwel buiten Tilanus gerekend. Hij voorziet ieder gedicht van een knap miniatuur dat in mindere mate een samenvatting van de fabels vormt, doch veeleer een commentaar of een ironische voetnoot. Men kan stellen dat de illustraties eigenlijk de dialoog aangaan met wat geschreven staat, meer dan zomaar een voorproefje te zijn, of een poging tot synthese. Die insteek is waardevol, en wel omdat een lezer niet klaar is met een fabel van zodra de laatste woorden gelezen zijn. De essentie zit hem juist in het onderzoek naar deugd en moraal dat de fabel impliciet voert, dikwijls op ironische wijze. Dat Tilanus dit interpretatief procedé als het ware visualiseert, getuigt van het feit dat hij niet louter ‘illustratief’, maar heus ‘interpretatief’ met de teksten aan de slag is gegaan.
Daarvan getuigen trouwens ook zijn paginagrote illustraties, die enkele fabels in een gans ander universum plaatsen. Zo zijn er caravans te zien, naast donkere wouden, obscure dierenbijeenkomsten of unheimische tableaux met naakte of verpletterde lijven. Erg uiteenlopend, kortom. Steeds opnieuw evoceert Tilanus een gans andere realiteit, waarbij hij zich helemaal losmaakt van La Fontaines fabeluniversum. Ongetwijfeld zullen sommige lezers vinden dat deze tekeningen te zeer uit de band springen, wegens helemaal anders van toon. Het gaat om donkere, quasi macabere adaptaties, die de lezer als het ware buiten diens ethische comfortzone trekken. Dankzij Tilanus mogen de fabels echter meer zijn dan een geestige morele denkoefening. De illustrator verzelfstandigt ze en meet ze mythische allures aan. En wat blijkt? Deze upgrade kunnen La Fontaines teksten best gebruiken. Niet omdat ze op zichzelf niet krachtig genoeg zijn, maar een uitgebreide bloemlezing zoals deze kan nu eenmaal zo af en toe een andere denkrichting gebruiken.
Vergelijken met de oorspronkelijke en nog steeds beroemde illustraties van Gustave Doré heeft geen zin. Net zoals Marc Chagall, waarvan ettelijke afbeeldingen naar verluidt verloren zijn gegaan (of zich in privécollecties bevinden), gaat Tilanus eigengereid met zijn opdracht aan de slag. Wat lezers te zien krijgen, is in deze publicatie in wezen even belangrijk en even ‘vrij’ als de woorden zelf, en dat is een verademing. Zo uniek en gedurfd als de tekeningen zijn, zo natuurgetrouw lijkt bovendien de soepele vertaling van Marietje d’Hane-Scheltema. Zij publiceerde, tevens samen met Tilanus, enkele jaren geleden nog een compactere versie van La Fontaines fabels, die voor Krekelzangen werden aangevuld met zomaar even 45 nieuwe vertalingen en dus ook een resem tekeningen.
Lijkt de opdracht voor de vertaalster doodeenvoudig, ja welhaast evident, vergis u dan niet: het meanderende, poëtische Frans van de dichter die in zijn moederland nog steeds le plus français de nos poètes wordt genoemd, laat zich niet zonder slag of stoot transponeren naar even kabbelend en complexloos Nederlands. Hulde dus voor d’Hane-Scheltema, die de verzen niet kinderachtig benadert, noch verzandt in vergezochte rijmelarijen. Haar Nederlands benadert het Frans van La Fontaine op wonderlijke wijze: alsof de woorden klaarliggen op de tong, gereed om met klinkende stem voorgedragen te worden. Van een dergelijke, uitnemende vertaling, kan elk dichter alleen maar dromen.