De openingsscène van de spionnenfilm Argylle is een aanrijging van clichés: een knappe man in een strak pak (Henry Cavill) ontmoet een beeldschone femme fatale (Dua Lipa) ergens op een eiland in Europa. Ze flirten en dansen (of toch iets dat daarvoor moet doorgaan), maar dan slaat de sfeer om. Langs alle kanten worden pistolen getrokken en onze held kan geen kant uit. Maar geen nood, via zijn oortje schakelt hij technische hulp op afstand in en weet hij zonder kleerscheuren te ontsnappen. Toch is het gevaar nog niet geweken en volgt er een achtervolging over de daken en door de straten. En dit allemaal om een ‘masterfile’ in handen te krijgen, een USB-stick met daarop schadelijke informatie over een geheime criminele organisatie. Maar dan komt de twist: deze overdadige en technisch slecht in beeld gebrachte scène is slechts imaginair en maakt deel uit van een spionageroman.
In de volgende scène leren we Elly Conway (Bryce Dallas Howard) kennen, de verlegen auteur van de immens succesvolle ‘Agent Argylle’-reeks. Elly leidt een teruggetrokken bestaan met haar kat Alfie en broedt verder op het vervolg van haar romans. Om haar writer’s block te overwinnen, besluit ze de trein naar haar ouders te nemen om daar te brainstormen. Onderweg blijkt al snel dat ze opgejaagd wordt door een hoop slechteriken. Een echte spion genaamd Aidan (Sam Rockwell) schiet haar te hulp en legt uit dat haar boeken criminele gebeurtenissen lijken te voorspellen. Daarom spoort hij Elly aan om snel het volgend hoofdstuk te schrijven zodat hij erachter kan komen waar de masterfile verborgen ligt.
Een buitenstaander die plots midden in de spionagewereld belandt, is zeker geen nieuw concept en dat geldt ook voor het idee van een schrijfster die inspiratie opdoet door in de wereld te belanden waarin haar boeken zich afspelen, denk aan Romancing the Stone of het recente The Lost City.De premisse holt dan ook al jammer genoeg uit na de eerste acte, die deed uitschenen dat men een loopje ging nemen met de bestaande genreconventies. Regisseur Matthew Vaughn en scenarioschrijver Jason Fuchs doen echter het tegenovergestelde en voegen nog een extra stevige lading clichés toe. Naarmate de film vordert, vervagen ook de lijnen tussen de ingebeelde scènes uit de romans en de realiteit, waardoor het geheel nog meer aan geloofwaardigheid inboet. Al is dat ook te wijten aan de grote hoeveelheid plottwists die bedoeld zijn om de kijker te verbazen en te intrigeren, maar in plaats daarvan de verhaallijn lachwekkend en dwaas maken. Bovendien lijkt elk personage continu van kant te veranderen, wat niet alleen de inleving tegengaat maar ook de plot nog meer afzwakt.
Matthew Vaughn is nochtans geen onbekende voor het genre (o.a. Kick-Ass, X-Men: First Class en de Kingsman-franchise) en staat bekend om zijn dramatische en energetische actiescènes. En hoewel die hier zeker ook aanwezig zijn – zo is er een dans/vechtscène omgeven door een regenboogrookgordijn – voelen die momenten eerder potsierlijk en gekunsteld aan. Ook de acteurs zelf lijken niet goed te weten welke houding ze moeten aannemen waardoor er geen lijn zit in de verre van lineaire groei. In combinatie met een plot die tegelijk warrig en voorspelbaar is én toegeeft aan alle clichés is het eindresultaat een flauwe en chaotische spionagefilm die ondanks enkele grappige momenten simpelweg niet kan boeien.