Eerst Zeebrugge, nu Antwerpen. Zou Live /s Live bij de Sinjoren zijn definitieve stek gevonden hebben? Een fijne nieuwe locatie, een mooie opkomst, en enthousiast onthaalde headliners beloofden misschien van wel.
Toch kende ook deze tweede editie van het belevingsfestival opnieuw zijn mankementen. Want wie besluit zijn poorten pas open te gooien een kwartier voor de eerste band van start gaat, wéét dat hij problemen creëert. Het was zaterdag behoorlijk absurd om presentator Bent Van Looy zijn eerste praatje te horen maken voor een volstrekt lege wei, om hem dat vervolgens een kwartier later te zien hernemen. Voor een nog maar net gevulde wei, want het publiek mag nu dan wel binnen, het gebeurt aan een tergend traag tempo.
School Is Cool moest het dus doen met een weide die op gezapig tempo vol druppelde, en dat was zonde, want het vijftal speelde een set die eigenlijk een headlinersstek verantwoordde: van begin tot einde gevuld met singles, gespeeld met kracht en energie. “Run Run Run Run Run” knalde uit de boxen als iets van The E Street Band, “Comfort” mocht meer dan ooit baden in atmosferische eightiessynths, en in “Hell Or High Water” ontketende Johannes Genard al zijn hairmetalduivels. Het resultaat was een anthem dat smeekte om in de lucht gestoken vuisten en luchtgitaar.
Je merkte niettemin dat de loden hitte – die zondag nog erger zou worden – ook de band parten speelde. Soms voelde je dat de volle honderd procent geven er niet helemaal inzat, maar dat scheelde slechts weinig. Ook zo overtuigden Genard en vrienden meer dan genoeg met bijvoorbeeld een prachtig “I’m Not Fine”, dat van intieme keukentafel-overpeinzing openbloeide tot regelrechte powerballad. En dan moest wereldnummer “Close” nog volgen.”Whoo!” riep Genard, “Whoo!” riep het publiek terug; dat was meteen opgewarmd voor de echte headliner.
Want “Whoo!” nog aan toe, wat was The War On Drugs straf. Heel even leek opener “In Chains” nog mwah, maar dan deed Adam Granduciel dat dingetje met zijn stem dat hij altijd doet, en waren we alweer om. “An Ocean Of Darkness”, dat ook al heel erg goed naar The E Street Band had geluisterd, volgde en je wist: we zijn vertrokken voor iets bijzonders.
Waarom dat zo was, is moeilijk te omschrijven, maar aangezien het onze opdracht is: een poging. Het klonk soms een beetje als Dylan die zichzelf probeert in te beelden dat hij Bruce Springsteen is, Granduciel die het epische gevoel van The Boss legde in de sneer van Bawb. Maar dat is maar de halve uitleg. Om het met Simon Reynolds te zeggen: wat The War On Drugs deed, was die twee artiesten herinterpreteren als sonische ruimte.
Dat is intellectualisme voor: Granduciel schrijft geen songs, hij schrijft stuwende, emotionele golfslagen. Ergens daaronder klopt het hart van een klassiek folknummer, maar met zijn band maakt hij er een wolk van die je draagt en vervoert. Waarom het werkt? Geen idee, maar de Amerikaan moet maar de minste stembuiging doen of er brak ergens iets. En altijd was er dat ene trucje dat blijft werken, die stapsgewijze melodische verlaging – beter krijgen we het niet uitgelegd: tà dam, tà -dam, tà -dam.
Dat het ook allemaal gewéldig klonk, en dat moet natuurlijk met dit soort muziek. Wanneer “The Strangest Thing” losbarstte op een bedje van breedsprakerige synths klonk het wat als Dire Straits met de voeten in het strandzand van California. En dan was er “Red Eyes”, nog steeds gelijke delen euforie en pijn in een gitaar en synthlijn geperst, en een uitgesponnen “Thinking Of A Place”, waarvan Granduciel nog altijd niet kan geloven dat het bij ons zo populair is. En zo zond The War On Drugs ons weemoedig wiegend de nacht in.
Belgen boven
Tussen die twee acts was het op zaterdag vooral zweten en puffen met een Witney en vooral Warpaint die met deze setting weinig aankonden, hoe dankbaar frontman Julien Ehrlich van die eerste zich ook toonde. Het waren de Belgen die de eer hoog moesten houden, en dat deed Sylvie Kreusch met overtuiging. In alweer een knotsgekke, fascinerende knalrode creatie hoste ze energiek over het podium, bracht de nummers van haar debuut Montbray met zwier en goesting. Dat kon minder gezegd worden van voormalige wederhelft Maarten Devoldere, die met Balthazar een ietwat routineuze indruk maakte.
Het begon nog goed met de omineuze bastonen van “Decency”, de swing van “Wrong Vibration” en het dansende van “Do Not Claim Them Anymore”. “Greatest hits”, denk je dan, maar al snel verloren de Balthazarbazen Devoldere, Deprez en Cassier zich in eindeloos uitgesponnen grooves die ooit boeiend begonnen, maar halverwege het hoofd keerden naar ‘is het geen tijd om iets te eten?’ Het kakte, kortom, nogal in, en dat was jammer na dat frisse begin van een van de zeldzame Belgische concerten van de band. Straks in Lokeren toch maar revanche pakken?
Voor Suede zal het niet in de stad van de paardenworst zijn, maar ook zij hebben recht op een tweede zit. Het lag immers niét aan de band dat het concert van de Britten zondag hopeloos kopje onder leek te gaan. Dat er met tien minuten vertraging werd begonnen, wees door de tot de laatste minuut druk doende roadies minder op divagedrag dan op problemen, en zo klonk ook opener “Turn Of Your Brain And Yell”. De zware openingsriff van Richard Oakes moest de nieuwe, rockende richting van de Britpopband benadrukken, maar het werd een rommeltje waar frontman Brett Anderson zelf zijn weg niet in vond.
Geen idee wat er aan de hand was, er werden geen excuses gezocht, maar de zanger was ronduit slecht bij stem. Dat hield hem niet tegen om zijn uiterste best te doen. Zoals gewoonlijk zocht hij de interactie met het publiek op, werd er met microfoons gezwierd dat het een lieve lust was. Maar dat de microfoon herhaaldelijk richting massa werd gekeerd, tekstflarden overgeslagen werden, sprak boekdelen. Dit was hoogstens wat de Britten zo mooi ‘soldiering on’ noemen; voortploeteren omdat je niet van het opgevende type bent.
Dat sierde Suede, dat een greatest hitsset als geen ander afvuurde: “Trash”, “Animal Nitrates”, “The Drowners” waren een trio mortiergranaten die in andere tijden een wei in vuur en vlam zouden zetten, maar op Live /is Live doodvielen. Voor een uitgekleed akoestisch “She’s In Fashion” benoemde Anderson het nog even: ‘jullie moeten hier twaalfde man spelen’ We hebben ons best gedaan, maar het bleek niet genoeg: Suede haalde op zijn wilskracht nauwelijks een gelijkspel uit de brand.
Dat dEUS nauwelijks een uur later wel loepzuiver klonk, doet die vragen wat er bij Suede aan de hand was harder branden. Maar tiens, waren Tom Barman en consorten niet aangekondigd als headliners van deze dag? Dat moeten we verkeerd hebben gelezen, of er moet ergens een grotere diva haar hak op tafel hebben gezet. ‘Daar gaat onze lichtshow’, grijnsde de frontman, terwijl hij wees op de gloedvolle ondergaande zon aan de overkant van het terrein.
Soit, natuurlijk waren ’s Stads gODEN de echte reuzen van de tweede dag, zo was al duidelijk van bij de eerste paukentonen van “How To Replace It”. Het was interessant om te zien hoe veel scherper Barman zich toonde met een nieuwe plaat onder de bagagedrager. We zagen minder van de machoposes die de optredens vorige zomer nog kenmerkten, de frontman richtte zich gefocust op de nieuwe songs, die, helaas, niet altijd even hard overtuigden. Want hoe goed dat openingsnummer ook werkte met die backing vocals van Mauro Pawlowski en Klaas Janzoons, hoe mooi single “Must Have Been New” daar uit kwam gegutst, het duo “Pirates” (mwah) – “Faux Bamboo” (meh) viel zo dood als een kritische opmerking over firmawagens op een Open VLD-congres.
Het waren de oudjes die de winkel rechthielden. De gouden grooves van “The Architect” en “Fell Off The Floor, Man” knalden, bijvoorbeeld, maar ook het warme “Constant Now” werkte mooi in de gloed van de avondzon. En in “Instant Street” was het zoals gewoonlijk opnieuw Pawlowski die schitterde met een gespierde gitaar. Waarna “Suds ’n Soda” maar de boel had binnen te koppen. “Mister Klaas Janzoens on violin” grijnsde Barman. De man met de strijker knarste zijn snaren nog geen beetje kapot in dat brokje Belpopgeschiedenis, u ging uit uw dak. Onverslijtbaarheid, uw naam is nog altijd iets met afwaswater en frisdrank.
Geërgerd parlando
Eerder op zondag liet Whispering Sons nog horen in volle overgang te zijn. In drie nieuwe nummers leek de groep immers een andere identiteit te zoeken. Weg was het vleermuizige donker, onze kop er af als Fenne Kuppens zelfs geen halve toonaard hoger zong in nummers als “The Talker” of “Walking Flying”. De sfeer was meer die van Dry Cleaning, of zelfs I Like Trains; een geërgerd parlando, met bij momenten zelfs verrassend vrolijk swingende gitaartjes.
Het deed met interesse uitkijken waar het gezelschap hiermee precies naar toe wil, zelfs al was het toch het oudere werk dat het hardste binnenkwam. “Got A Light”, natuurlijk, met dat bitsige “how you feeling?” In dit geval: ‘oververhit, Fenne’ Zelf nam ze dan ook maar even gas terug met Kobe Lijnen achter de toetsen voor een kaal “Aftermath”, waarna “Heat” de eindspurt inzette. Met “Hollow” openden onder een verschroeiende zon de hellepoorten, “the end of the world” kwam in de vorm van de tikkende drumcomputer van “Surface”, Kuppens die zichzelf opnaaide om in “Waste” helemaal in het rood te gaan. Het was een seteinde zoals we het sinds tweede plaat Several Others al iets te vaak hebben gezien.
Goed dus dat de groep zoekt naar nieuwe wegen, iets waar we Belle & Sebastian al lang niet meer van zullen verdenken. Het Schotse gezelschap was opnieuw met veel, bracht met veel charme zijn vertrouwde fanfavorieten, en ietwat van nieuwste plaat Late Developers. Frontman Stuart Murdoch vond er niets leukers op dan om de haverklap een referentie aan Antwerpen in een song te smokkelen – altijd een open doekje – een haalde zelfs “Stars Of Track And Field” boven omdat dat een Olympische Stad is – “It is the law!” En hij ginnegapte dat een affiche met Suede en dEUS als een teletijdmachine voelt; die zat, Live /s Live, jij oudemensenfestival.
Murdoch zag er al oververhit uit van bij de eerste noot, maar smeet zich met overgave in de set. Hij bejubelde ons gratis tramnetwerk, om te onthullen dat hij niet doorhad hoe hij moest betalen – “You got beautiful trams!” Belgisch trompettist Sam Vloemans, al even bevriend met de band, kwam opdagen voor “Dog On Wheels”, “Funny Little Frog” en een uitgesponnen “Stay Loose” – ‘from our much maligned mid-period’, lachte Murdoch voor hij van het podium dook om een camera van een van de technici te pikken. Pech dat de schermen net een van de voorbereide visuals van de band toonden; moeite voor niets. “Get Me Away, I’m Dying”, croonde hij ter afsluiting, en we begrepen hem. Wat. Een. Hitte.
En toch. En dus. ‘Kom maar terug met veel, zodat we hier eindelijk een festival hebben’, sprak Tom Barman zondagavond wijze woorden. Grace Jones moest dan nog laten zien dat die afgedwongen hoogste spot ook met de nodige potsierlijkheid kwam – te lang in de kleedkamer wijn hijsen draait nooit goed uit – maar hij heeft an sich gelijk. Een stad van een half miljoen inwoners verdient wel een festival, maar mag dan wel een oplossing verzinnen voor de niet volstaande fietsverbinding tussen linker- en rechteroever. Of Live /s Live in Antwerpen blijft, is nog een vraagteken, maar van ons mag het.