Dus toch. Tien jaar nadat ze de strijdbijl begroeven en epische reünietour na epische reünietour aflegden, vond Pixies dan toch de moed en het zelfvertrouwen om ook op plaat een vervolg aan hun begin jaren negentig geaborteerde carrière te breien. Roept dat vragen op? Dan moeten we wel op zoek naar antwoorden.
Eerste vraag: hadden we een nieuwe Pixiesplaat nodig? Dat valt nog te bezien. Het is ondertussen eenentwintig (21!) jaar geleden dat Frank Black faxgewijs de rest van de groep zijn C4 gaf en in die tijd is er veel gebeurd. Als in: véél. Bill Clinton kwam bij Monica Lewinsky en ging twee ambtstermijnen later, twee aanslagen verder vielen de Twin Towers dan toch, een paar oorlogen volgden, nu-metal bleek het logische eindpunt van de crossover in de nineties en van de weeromstuit schoot iedereen in een Duysterkramp, waarop dubstep tot EDM leidde. Ergens onderweg legde rock ook nog lichtjes narammelend het loodje.
Nodig dus? Mwah, enkel voor wie hoopte dat de elektroshock die gitaarmuziek van doen heeft van een bende bijna-vijftigers kan komen. Hoogstens nostalgische thirty- en forty-somethings dus, die daar naar zaten te reikhalzen. Bij hen was dan ook enige opwinding te merken. Uiteindelijk blijft Pixies een van de meest bepalende bands van de laatste dertig jaar, de groep die de rode loper waarover Nirvana maar binnen te walsen had, heeft ontrold.
Tweede vraag: wat hebben we hier aan onze fietsbel hangen? Een spuuglelijke oranje hoes, een even stompzinnige titel, maar wel het nooit meer verwachte zesde album van Pixies. Indie Cindy dus, een plaat die er schoorvoetend gekomen is. Gelost in gespreide slagorde, over drie EP’s verdeeld en nu opnieuw samengeteld tot een full album, tien jaar nadat de groep haar reünie voor het eerst op gang trapte. En ook: zonder bassiste Kim Deal, die zich niet geroepen voelde nieuw Pixiesmateriaal op te nemen. Op haar plaats staat nu ene Simon “Dingo” Archer, een man die zich afdoende van zijn taak kwijt, maar nooit de schoenen van de voormalige Mrs. John Murphy zal vullen.
Derde — en meest cruciale — vraag: is het een beetje goed? “What Goes Boom” is in elk geval het soort potige opener dat de luid-zacht-dynamiek die Pixies ooit tot zijn unique selling proposition maakte, voor Kurt Cobain er mee ging lopen, nog eens netjes uitspelt voor wie niet heeft opgelet. Natuurlijk is de oerschreeuw van Frank Black al lang niet meer zo irrationeel als hij ooit was, maar het weerzien is meteen aangenaam. Dat blijft ook zo met het surferige meewuivertje “Greens And Blues”, waarin de hand van producer Gil Norton te horen is. Net zoals hij in 1990 op Bossanova deed, vijlt hij ook hier de scherpe kantjes van de groep om af en toe, in “Snakes” bijvoorbeeld, bijna een echt popnummer over te houden.
Tussen dat eerste en dat voorlaatste nummer ligt een staalkaart die Pixies in al zijn gedaantes laat horen. Het op automatische piloot geschreven “Bagboy” doet nog eens het trucje met de spoken wordstrofes en het gezongen refrein over. Voor dat laatste wordt bij gebrek aan Deal dan maar een beroep gedaan op Jeremy Dubs, zanger van The Bennies. Hij doet het niet eens zo slecht, maar een Dubs is geen Deal; het zal nooit zijn wat het moet, en Frank Black was er onlangs als de kippen bij om dat sound-alikemoment als een “accidentje” af te doen. Zonder commentaar genoteerd.
Vrolijker worden we van de explosieve meezinger “Another Toe In The Ocean”, vintage Pixiessingle “Indie Cindy” — een vertrouwd ongemakkelijk aanvoelende blend tussen half gesproken strofes, een poeslief gezongen refrein en een onvoorspelbare break hier en daar– en een “Andro Queen” dat bij de meest melodieuze momenten van Pixies valt te catalogeren. Maar toch even zeuren? Het drietal “Magdalena 318” — een soort van ballad, en dus iets wat Pixies nooit goed is afgegaan –, het niets om het lijf hebbende “Ring The Bell” en de flauwe afsluiter “Jaime Bravo” doen het hele idee van een nieuwe plaat verdomd slecht lijken. Dat brengt ons bij onze laatste vraag:
Wat moeten we hier nu mee? Wegduwen of omarmen? Als de keuze aanons was: het laatste. Het is onredelijk van Pixies te verwachten dat ze op mediorenleeftijd nog maar eens het warm water zullen uitvinden. Hell, we wachten al tien jaar op een bende jonkies die eindelijk nog eens met een nieuw geluid afkomt, en die kunnen het ook niet; wees dus een beetje redelijk. Indie Cindy is een plaat die, zoals verwacht, doet alsof het ongeveer 1994 is, en gitaarrock nog altijd de strakste shit is. In de wereld van Frank Black, Joey Santiago, Jimmy Lovering en wie ook hun bashuurling van de dag is, is dat ongetwijfeld ook zo, zelfs al klinkt alles al lang zo bekend dat het gevaar van toen geweken is. Zolang de nieuwe nummers de Pixiesconcerten een hernieuwde vitaliteit geven — en afgaande op de passage in de AB afgelopen herfst zit dat er dik in — is het al lang goed. Het kon véél erger.
Pixies spelen deze zomer op Best Kept Secret Festival en Rock Werchter.