Aural Apothecary/ Columbia, 2012
Sony Music
In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, vallen The Shins
NIET onder de categorie ‘vreemde lichaamsdelen als bandnaam’
(Elleboog?
Serieus zeg!). Naar verluidt is de indie-rockformatie genoemd naar
de familie in de musical ‘The Music Man’. Het zal ons worst wezen
als we, vijf jaar na het méér dan te pruimen ‘Wincing the Night
Away‘, eindelijk hun nieuwe schijf in de lader van onze
krakkemikkige stereo kunnen neervlijen.
Newbies zijn The Shins allerminst: hun eerste album
‘When You Land Here It’s Time to Return’ dateert al van 1997, toen
indie nog zo jong en frisgewassen was als de broertjes Gallagher
zelf. In de slordige vijftien jaar die sindsdien gepasseerd zijn,
zijn de meeste herauten van het genre al een beetje opgedroogd en
lichtbruin beginnen klinken, maar niets is minder waar voor The
Shins. Onder leiding van zanger-ritmegitarist James Mercer bleven
zij met de regelmaat van een staande klok vrolijk platen op de
markt zwieren, telkens teruggrijpend naar die typische mengeling
van jaren negentig-indie en heerlijk nostalgische meerstemmige
sixties-pop waar iedereen aan verslaafd raakte sinds ‘New
Slang’ opdook in de film ‘Garden State’. Niet verwonderlijk dus dat
de verwachtingen voor ‘Port of Morrow’ dan ook hoog gespannen
zijn.
Spilfiguur James Mercer is niet enkel een begaafd muzikant en
songschrijver, maar naar het schijnt ook best een toffe peer. Steek
hem echter in een studio en volgens de geruchten ontpopt de man
zich presto tot een ware controlefreak – hij richtte
godbetert zelfs zijn eigen label op om alleenheerschappij over zijn
platen te verzekeren. Misschien heeft dat iets te maken met de
bizarre beslissing om de volledige bezetting van ‘Wincing the Night
Away’ om te gooien door simpelweg alle Shins behalve zichzelf aan
de deur te zetten? In elk geval begint ‘Port of Morrow’ met een
schone lei en een nieuw, jong en meestal onbekend personeelsbestand
– buiten Mercer zelf dan, ondertussen al een prille veertiger.
Mogelijks is die overvloed aan jonge padawans
verantwoordelijk voor het grotendeels lentefrisse geluid van
Mercers nieuwste boeleke, dat heel wat verbazingwekkende
hoogtepunten bevat. Wij zijn fan van laconieke opener ‘The Rifle’s
spiral’; ‘Fall of ’82’, dat ruikt naar Paul McCartney‘s
Wings; het ingetogen ‘September’ en opvolger ‘No Way Down’, een
gevaarlijk catchy deuntje dat ons tegelijk een geweten
probeert te schoppen door om aandacht te schreeuwen voor
wantoestanden in ver-van-mijn-bed-landen.
Onbetwiste knaller (en we hebben het hier dan echt wel over
alpiene hoogten) van de plaat is echter eerste single ‘Simple
Song’, een dijk van een hit die op geheel Merceriaanse wijze blijft
hangen als een vertrouwde jas over de leuning van een stoel. De
song heeft alles in huis: een fijn gitaarriffje met die o zo
typische tremolo overal aanwezig; een refrein dat men na twee keer
meezingt, een mooie doch simpele tekst en een zangpartij om een
dikke vette U tegen te zeggen. Mercer haalt moeiteloos de hoogste
noten zonder dat het ooit klinkt alsof hij zijn billen moet
samenpersen – en dat voor een éénenveertigjarige die twee kinderen
produceerde! Pet af, zouden we zeggen, en doe er gerust uw
gilet en uw stropdas bij.
Er valt dus heel wat te rapen op ‘Port of Morrow’, maar mispak u
niet: het is niet al goud dat blinkt en, in tegenstelling tot
vorige Shins-albums, durft deze schijf hier en daar wat indommelen.
‘For a Fool’ is zo’n gelegenheid, net als de afsluiter – tevens de
titelsong. Versta ons niet verkeerd: slechte songs zul je hier niet
terugvinden, en onder het motto “wat door de roeper kan, kan door
de poeper”, zijn zelfs de dalen nog steeds heel beluisterbaar.
Lost ‘Port of Morrow’ de verwachtingen van de gemiddelde
Shins-fan in? Er zijn mankementen. De nieuwe muzikanten zorgen
weliswaar voor een fris tintje, maar laat er geen twijfel over
bestaan: de plaat is niets minder dan een weinig verhulde
eenmanszaak. Nog meer dan bij de vorige albums heeft meneer Mercer
alle touwtjes, dik of dun, in handen, en de omringende jongeheren
en -dame zijn in feite zijn begeleidingsband. In combinatie met de
nogal gepolijste productie van Greg Kurstin (die eerder al
ondermeer Britney Spears onder handen nam – of toch haar muziek)
zorgt dit voor een sound die wel nog naar The Shins neigt, maar bij
tijden wat prefab aandoet.
Aan de andere kant zijn de pieken zodanig briljant dat wij
eerder geneigd zijn tot onkarakteristieke vergevingsgezindheid. De
upbeat melodieën, waarin echo’s doorklinken van godheden als The
Beach Boys en The Beatles maar ook Crowded House en The Smiths; de
teksten die de donkere holletjes van het leven niet schuwen maar
aansporen tot een haast boeddhistische aanvaarding van elke klets
die uw bakkes moet incasseren; maar vooral: de zangpartijen van
Mercer, die nu eens klinkt als een vijftienjarige met zijn
bijoux de famille nog netjes ter hoogte van zijn ellebogen
en het volgende moment zonder waarschuwing ruim drie octaven de
dieperik induikt. Kunnen wij het helpen dat we al twee weken op de
fiets meebrullen met de iPod, op schandelijk onbetamelijke wijze,
en daarvoor menig verstoorde blik oogsten van de nietsvermoedende
medemens in de straat? Bij ons blijft ‘Port of Morrow’ in elk geval
voorlopig nog even op repeat staan.