![](https://www.enola.be/wp-content/uploads/2010/08/diggpilgrimsprogress.jpg)
Het kan verkeren. Aan het einde van het vorige millennium leek Kula
Shaker de wereld te veroveren in een tempo dat zelfs goeie ouwe
Juul Cesaar een Romeinse wenkbrauw zou doen optrekken. Temidden van
het hevig woedende Britpopgeweld gooide deze band namelijk hoge
ogen met hun ‘K’, één van de snelst verkopende debuutplaten ooit
(net na ‘Definitely Maybe’ van de vuilbekkende broertjes
Gallagher). Een tour de force die hun pad richting status
van pop- en rockidolen al een heel eind uitgeplaveid leek te
hebben.
Deze adelbrieven ten spijt viel Kula Shaker nadien echter
genadeloos en geruisloos tussen de plooien van de
muziekgeschiedenis, enkele sterke platen ten spijt. Ergens lijken
deze heren het bestaan in de luwte zelfs te koesteren, want als
halve heremieten brengen ze met ‘Pilgrim’s Progress’ pas hun vierde
plaat in 14 jaar uit. Een eeuwigheid dus in een muzieklandschap
waar het grote publiek z’n nieuwste snoepje al richting afvalbak
keilt vooraleer dat tot volle smaak is gekomen.
Meer nog dan deze puur tijdsgebonden verklaring echter lijkt het
ons vooral hun compositorische eigenzinnigheid te zijn die hen van
het grote toneel deed verdwijnen, een (lovenswaardige) eigenschap
die hen op deze plaat zowel in de richting van grootse stadionrock
als die van antieke westernsoundtracks voert.
Niet dat dit geurt naar moeilijkdoenerij, hoor, verre van. Van de
overstuurde cello’s uit opener ‘Peter Pan RIP’ tot de wegstervende
solotonen van afsluiter ‘Winter’s Call’ is ‘Pilgrim’s Progress’
omgeven door een waas van charme, die ver verwijderd is van een
stuitende vorm van experimenteerdrang. Vanuit hun opnamestudio –
midden in onze eigenste Ardennen – slaagde Kula Shaker er namelijk
in om uit het ruisen van het ranke riet en het kabbelende water
nummers te puren, die daarvoor in schoonheid amper moeten
onderdoen. Eenmaal u zich gelaafd hebt aan de klaterende melodieën,
laten die u dan ook niet zo snel meer los.
Zo flirt bijvoorbeeld ‘Figure it Out’ wel erg hard met het
alombekende Oasis-geluid, maar
dan zonder de aangemeten larger than life air en zonder de
pose. ‘Modern Blues’ heeft dan gaandeweg weer meer weg van de
vroege Dandy
Warhols, zij het dan wel in een veel aardsere versie. (Voor
zover wij weten vertoeven Courtney Taylor-Taylor en z’n dandy’s
immers in torenhoge sferen. Higher than any man has ever gone
before. Of het moest Joeri Gagarin al zijn.)
Niet minder dan ijzingwekkend mooi is ‘Ophelia’, een ode aan een
zangvogel, die herinnert aan een tijd waarin Travis nog echt platen
maakte die er toe deden (niet zo gek lang geleden overigens).
Vanuit hetzelfde verstilde vaatje tapt ‘Only Love’, zij het dan wel
een overtreffende trap daarvan. Met weinig meer dan een akoestische
gitaar als begeleiding echoot Crispian Mills’ Only love will
take you there nog dagen langer door. Zonder pathetisch te
klinken, lijkt de man het namelijk echt te menen, en dit maakt
‘Pilgrim’s Progress’ in z’n totaliteit zo’n innemende en
intrigerende luisterervaring. Zelfs schijnbare niemendalletjes als
‘Cavalry’ en ‘Barbara Ella’ luisteren heerlijk weg.
Zonder aanspraak te maken op een wereldplaat (daarvoor missen de
sprankelende songs soms wat weerhaken) slaagt Kula Shaker er dus in
om over de hele lijn uiterst puur te klinken, uitermate bezield.
Het is die zelfrelativering overigens die er mede voor zorgt dat
‘When a Brave Needs a Maid’, ontegensprekelijk het beste nummer van
de plaat, geen genante stijloefening is geworden. Want dat gevaar
school om de hoek in deze moderne interpretatie van de Enio
Morricone-sound. Het is waarlijk een curiosum hoe deze songgeworden
melancholie mooi opgaat in ‘Pilgrim’s Progress’, een plaat die niet
uitblinkt in grootsheid, maar in nederigheid.