De meest memorabele avonden zijn soms diegene die je net geven wat je het minst verwachtte. Om eerlijk te zijn: we hadden een plezant feestje verwacht, twee maal vijftig minuten retro rock-‘n-roll, het soort dat je eigenlijk best op zaterdagavond op je bord krijgt en vervolgens de aanleiding geeft om het op een avondje doorzakken te zetten. Wisten wij veel dat we een gemeen pak rammel zouden krijgen en vervolgens van de ene verbazing in de andere gingen belanden.
Op plaat klinkt The Bellrays twintig jaar na oprichting stilaan wat verzadigd. De eerste releases lieten een smerig rockende bende horen die de nalatenschap van the MC5 een goede naam gaf: heftig rammelende garagepunk met een vette soulfactor dankzij de presence en de stem van Lisa Kekaula, een soort frontvrouw zoals je er veel te weinig ziet. Het zal al goed toen ze op de tonen van The Meters het podium besteeg in een kort zwart jurkje met hoge split, laarzen met naaldhakken en een blik die weinig goeds verraadde. Wat daarop volgde kunnen we eigenlijk best omschrijven als een kleine nucleaire explosie. Zelden zagen we een band zo gretig, zo vurig, en zo energiek door een uur materiaal razen.
Geen idee wat de vier gegeten hadden voor het optreden, het leek alsof er iets bewezen moest worden. Met name: dat The Bellrays bij de hardst rockende bands van de planeet hoort. Song na song werd zonder enige aarzeling de zaal in gepleurd. Het zweet spatte in het rond, het tempo zakte slechts één maal en het viertal speelde met de hellehonden op de hielen. De huidige ritmesectie (Justin Andres op bas en Stefan Litrownik op drums) is nog niet zo lang van de partij, maar daar viel niets van te merken, ze leken perfect ingespeeld op gitarist Bob Vennum en een volledig ontketende Kekaula, die haar reputatie van Tina Turner op speed volledig waarmaakte.
“Zero PM”, “Detroit Breakdown” en “They Glued Your Head On Upside Down” werden gespeeld alsof het de allerlaatste keer was. “Blues is the teacher, punk is the preacher” vatten ze het ooit samen en daar viel niets aan toe te voegen. Pas na een half uur zakte het tempo even, met “Have A Little Faith In Me”, maar meteen erna liet Kekaula weten dat ze ook alles verwachtte van het publiek: “MY BLACK ASS IS TIRED, SO HELP ME OUT!” En de trein was opnieuw vertrokken. “Voodoo Train”, “Revolution Get Down”, “Stupid Fuckin’ People” en “Blues For Godzilla” passeerden allemaal in de meest overrompelende versies die we ooit hoorden.
De stomende set werd na een uur afgerond met een heftige cover van Ray Charles’ “I Don’t Need A Doctor”, waarvoor de band werd bijgestaan door twee leden van The Fleshtones. Niet enkel een rechtzetting dus, maar een enorme oplawaai waarvoor we enkel het hoofd nederig kunnen buigen. Ondanks enkele slordigheden en misverstanden over de backing vocals raasde en tierde The Bellrays met een hondsdolle furie door een oeuvre dat ons nog nooit zo sterk wist te overtuigen. Minder soul, maar drie keer zo veel energie. Een bij voorbaat verloren match voor The Fleshtones.
Die New Yorkse band (reeds opgericht in 1976!) bewees waarom hij jarenlang kan rekenen op een kleine maar loyale aanhang. Klonken ze vroeger als een combinatie van The Cramps en The Sonics, dan voegden latere platen nog meer retro-elementen toe. Daardoor klinkt de band nu eens als een heftiger versie van een bubblegum-band, en dan weer als een zuivere garagerockband of een punkkwartet dat rockabilly speelt. Intussen zijn ze allemaal rond de vijftig of die leeftijd gepasseerd, maar dat viel niet af te leiden aan hun gedrag. Zanger/toetsenist Peter Zaremba gedraagt zich nog steeds als een hyperkinetische clown die van hot naar her rent, door het publiek danst en kronkelt als de kleuterversie van Iggy Pop.
Gitarist Keith Streng en bassist Ken Fox deden hetzelfde: van plaats wisselen, zingen, brallen, lullige spelletjes spelen en constant contact zoeken met het (steeds zatter wordende) publiek. Ook bij The Fleshtones vloeide de ene song moeiteloos over in de andere, al onthouden we vooral oldie “Speedy Gonzalez”, “The Dreg” uit debuutalbum Roman Gods (een plaat die u zeker moet hebben), “I’m Not A Sissy” en “Push Up Man”. Tijdens die song, waarbij de bas- en gitaartaken even werden waargenomen door twee Bellrays, doken drie bandleden het publiek in om een er korte push up-wedstrijd (!) te organiseren met vrijwilligers uit het publiek. Een van de vreemdere dingen die we ooit zagen tijdens een rockconcert.
Lag bij The Bellrays de nadruk op de nauwelijks gecontroleerde energie, dan stond de tweede show in het teken van de humor en speelsheid. Soms was het een ronduit clownesk dansen op de dunne grens tussen ADHD-gekte en bezopen joligheid, al was het uiteindelijk heel amusant. Je krijgt veel te weinig bands te zien die vastbesloten zijn om een concert uit te bouwen tot een feestje waarbij gezichtsverlies lijden de laatste zorg is. Daarbij was het einde al even opmerkelijk: eerst speelde het kwartet een jakkerende versie van Led Zeppelins “Communication Breakdown”, om even later collectief, en nog steeds musicerend, het podium te verlaten en ergens na middernacht te eindigen in de foyer van De Centrale.
Kortom: The Fleshtones koos voor een gezonde optie. En die was niet proberen The Bellrays te verslaan op hun terrein (we kunnen niet meteen bands voor de geest halen die daartoe in staat zouden zijn), maar te kiezen voor een goedlachse combinatie van pure rock-‘n-roll en aanstekelijke kolder. Voldaan en met een brede grijns op de smoel naar huis trekken, was dan ook de enige resterende optie.