Dat platenspelers meer kunnen dan zomaar plaatjes afspelen, hebben inventieve dj’s de laatste twintig jaar al meermaals bewezen. Turntablists, zoals ze gedoopt werden, hanteren en manipuleren hun platenspelers en platen zodanig dat ze er in slagen iets geheel nieuws te creëren. Maar voor de Zwitser Christopher Hess gaat dit nog lang niet ver genoeg.
Onder de naam Strotter Inst. heeft Hess enkele Lenco-platenspelers (Technics zullen te duur geweest zijn) zowaar omgebouwd tot instrumenten waarbij de rubberen band, de speelarm of de naald gebruikt worden om nieuwe geluiden te maken, die daarna door verschillende effectpedalen gejaagd worden om zo een nieuw geluid te creëren. Het gevaar bij dergelijke doordachte (of vergezochte) constructies is dat het idee sterker is dan de uitwerking, maar op Minenhund weet Hess die klip vooralsnog te omzeilen.
De belangrijkste reden daarvoor is dat Hess niet zozeer abstracte soundscapes of minimale geluidscollages op zich tracht te maken. Want ook al vallen de veertien titelloze songs daaronder, het mag duidelijk zijn dat Hess’ achtergrond in de industrial music schuilt. Een tekenend voorbeeld daarvan vormt het achtste nummer dat door een dreunend, regelmatig ritmepatroon wordt voortgejaagd. Ook het zesde nummer kan zijn industrial achtergrond nergens verbergen, song nummer drie lijkt zelfs meermaals naar Front 242 geluisterd te hebben alvorens de IBM daarvan van zijn laatste franjes ontdaan te hebben en met het exoskelet aan de slag te gaan.
Ondanks een minimum aan middelen tracht Hess de nummers zo divers mogelijk te laten klinken, de pulserende dreiging van het derde nummer bijvoorbeeld lijkt in niets op het krakkemikkige en schurende vijfde nummer of het vibrerende nummer zeven. De "ambient" van nummer negen en tien laat horen dat Hess van meerdere markten thuis is, al is er dan doorheen de hele plaat een rode lijn hoorbaar. Het meest opmerkelijke hierbij is dat dit in de eerste plaats aan de "muzikale" invulling ligt en niet aan de "gekozen instrumenten".
Wie geen weet heeft van de omgebouwde platenspelers kan niet zomaar raden waarmee Hess aan de slag is gegaan. Daarvoor bewerkt en manipuleert hij de geluiden te veel. Het dertiende nummer is een van de weinige songs die een tipje van de sluier oplichten, al is het dan vooral omdat het herinneringen aan Kid Koala oproept. Bij de andere nummers heeft iedereen er het raden naar, zo anders klinken ze.
En toch is het album niet over de hele lijn geslaagd, al ligt dat niet aan het talent van Hess zelf. Zoals de meeste ruisplaten verdraagt Minenhund immers geen tweederangsrol op de achtergrond, maar is ze tezelfdertijd te grillig om een album lang (zestig minuten in dit geval) de rol van prima donna te spelen. Hoe overtuigd Hess ook van zijn taak blijft, zijn laatste album blijft finaal een buitenbeentje dat alleen op het juiste moment en op de juiste plaats tot zijn recht komt.