Hardcore leeft en is zowaar vitaler dan ooit. Fucked Up blaast het genre namelijk nieuw leven in en veegt zijn voeten aan de regeltjes die in de loop der jaren de meest opwindende muziek omgevormd hadden tot een clubje navelstaarders.
Er was een tijd, voor de doorbraak van Nirvana, dat gitaarmuziek noodgedwongen vertoefde in de donkere krochten van de underground. Nadat de wereld uitgekeken was op het punkspektakel, was het aan de bands om zichzelf opnieuw uit te vinden en opwindend uit de hoek te komen. Dat gebeurde ook, met artiesten als Black Flag, Deep Wound en Hüsker Dü. Allen bouwden voort op de funderingen — of ruïnes — van punk, maar ze trokken de muziek nog een streep of drie verder, met de geboorte van hardcore als gevolg.
In de loop van de jaren tachtig maakte het genre een razendsnelle evolutie door die de fundamenten legde voor de indierock zoals we die nu nog kennen. Hoe dat precies gebeurde, doet Sebadoh haarfijn uit de doeken in “Gimme Indie Rock”. Hoewel de rol van hardcore uitgespeeld was na het verschijnen van Nevermind, bleef het genre sluimeren, vaak tot vervelens toe. Het laatste dat we dan ook verwachtten, was een geïnspireerde opstoot anno 2008. Maar kijk: Chemistry Of Common Life, het tweede album van het Canadese Fucked Up, deelt een uppercut uit waarvan je aan het duizelen slaat.
Fucked Up laat immers een heel nieuwe wind door het genre waaien en maakt hardcore opnieuw zo opwindend als in de begindagen. Daarbij wordt het dogmatische en sektarische kantje helemaal achterwege gelaten. Fucked Up haalt weliswaar inspiratie bij anarchisten uit de Spaanse Burgeroorlog, maar heeft niet de pretentie zijn luisteraars een manier van leven op te dringen.
Evenmin is de band te beroerd om in te gaan op een voorstel van MTV om voor de zender een mini-concert te geven, met als gevolg dat de aanwezige kids compleet in het gebeuren opgaan en een spoor van vernieling trekken door het sanitair van MTV. De groep ziet er evenmin graten in Rolling Stone en Camel voor de rechter te slepen omdat hun naam in een context — promotie van sigaretten — geplaatst wordt die de band niet zint.
Ook muzikaal is Fucked Up een gezelschap dat kan bogen op de nodige spektakelwaarde. Met nummers die vlot over de vijfminutengrens gaan en ingewikkelde songstructuren sloopt Fucked Up de laatste heilige huisjes van het genre. Bovendien is het zestal niet afkerig van het laten binnensluipen van popinvloeden, zolang het de impact van de muziek maar ten goede komt. “Black Albino Bones” is bijvoorbeeld een uit woede opgebouwde massieve brok gitaargeweld die echter weet te verbazen met harmonieuze backing vocals en gitaarbreaks die zowaar inwerken op het gemoed.
Hetzelfde effect sorteert “Royal Swan”, dat met vocale hulp van Katie Selmanis-Cali een apocalyptische uitstraling krijgt en net zo goed dreigend als verterend klinkt. De hoofdmoot blijft natuurlijk bestaan uit schroeiende, van energie barstende nummers als “Days Of Last” en “Son The Father”. Want het bloed dat tijdens concerten van Fucked Up al eens vloeit, en dan doorgaans afkomstig is van frontman 10,000 Marbles, komt niet zomaar uit de lucht gevallen: het is het gevolg van een band die tot het uiterste gaat en het publiek duidelijk maakt dat hardcore nog een toekomst heeft.