Er lijkt amper een maat te staan op de populariteit van Paul Auster. De obligate promorondes zorgen niet enkel voor koortsige taferelen die normaal voorbehouden zijn aan hippe rockbands, maar zijn blijkbaar ook belangrijk genoeg om ervoor te zorgen dat de Nederlandse vertaling van ’s mans veertiende roman enkele maanden voor de Engelse versie verschijnt.
Het succes van deze poster boy-met-karakterkop van de postmoderne literatuur is niet zo moeilijk te verklaren. Met hun zelfbewuste spelletjes, vermenging van Amerikaanse pulpliteratuur en filosofische thema’s, onderlinge relaties en steeds terugkerende meditaties over het toeval, het tekortschieten van taal om de werkelijkheid te vatten en schrijversobsessies, vormen zijn boeken intrigerende en mysterieuze werken die de onbestemdheid van het leven, het spel van herkenbaarheid en vreemdheid, perfect weten te vatten. Hoe vergezocht sommige van zijn verhalen ook mogen zijn, Austers universum heeft steeds iets van een onbestemde déjà vu waar niet aan te weerstaan valt.
Na het cerebrale Travels In The Scriptorium (2007), een combinatie van ouder werk als The New York Trilogy met elementen die veel gemeen hebben met Murakami’s After Dark, keert de auteur terug naar ietwat toegankelijker materiaal en laat hij de lezer kennismaken met de 72-jarige weduwnaar en voormalig recensent August Brill, die revalideert na een ongeval in het huis waar ook zijn nageslacht verblijft. Hij is niet de enige inwoner die het hard te verduren heeft gehad: zijn dochter, een schrijfster, verwerkt een moeilijke scheiding, terwijl zijn kleindochter, filmstudente, de gruwelijke moord op haar vriend te boven probeert te komen. Om te ontsnappen aan deprimerende slapeloosheid bedenkt Brill ’s nachts verhalen.
Zo vindt hij Owen Brick uit, een man die op een bepaald moment wakker wordt in een kuil, te horen krijgt dat op Amerikaans grondgebied een oorlog wordt uitgevochten en dat hij een unieke opdracht toegemeten krijgt. Al snel ontdekt hij in een parallelle wereld te verkeren: de datum klopt, maar 9/11 vond nooit plaats. In plaats daarvan is er een nieuwe Amerikaanse burgeroorlog uitgebroken. De absurditeit loopt pas écht uit de hand als Brick te horen krijgt dat hij de bedenker van die oorlog moet liquideren. En de bedenker van die oorlog is… August Brill. Het is een geschift gegeven, maar wie vertrouwd is met het werk van deze schrijver zal niet zo vreemd opkijken: in debuut City Of Glass liep er een personage rond dat Paul Auster heette en verbazend veel gemeen had met de auteur van het boek.
Man in het duister is vintage Auster: de namen lijken net iets te vergezocht om toevallige keuzes te zijn, er wordt gerefereerd aan typische auteurs als Hawthorne (ook al het geval in The Book Of Illusions), iemand werkt aan een manuscript (zoals in zowat elke Auster-roman) en verhalen nemen plaats in andere verhalen en bouwen een perverse wisselwerking met elkaar op. Austers romans zijn met duivels vernuft geconstrueerde spiegelpaleizen waar waarheid en waanzin elkaar afwisselen, voor de voeten lopen en, onvermijdelijk, verward worden als de amper van elkaar te onderscheiden helften van een eeneiige tweeling die er een radicaal verschillende agenda op nahouden. Wat echter meer dan ooit benadrukt wordt, is de noodzaak van het verhalen vertellen als ontvluchting aan de harde realiteit.
Deze behoefte aan vertellen verwijst zelfs de Brick-geschiedenis abrupt naar het achterplan wanneer Brill en zijn kleindochter ’s nachts elkaars gezelschap opzoeken om hun verwantschap op te diepen. Brill mijmert over zijn overleden vrouw, iets wat Auster erg mooi weet te beschrijven, net als de band tussen de bejaarde en zijn jonge, maar reeds gedesillusioneerde kleindochter. Het is daarbij wel frustrerend dat de dialogen amper het triviale weten te overstijgen en het pingpongen tussen heden en verleden al even houterig overkomt. Uiteindelijk zal ook blijken dat het vertellen tekortschiet in de machtsstrijd: 9/11 is wél een deel van de realiteit en de verschrikkelijke moord die als een onheilswaas over het gebroken gezin hangt, heeft uiteindelijk het laatste woord.
Man in het duister is net als Brooklyn dwaasheid (2005) een erg toegankelijke Auster. De intellectualistische spelletjes ten spijt blijft het een zeer leesbare roman die vast en zeker zal aanslaan bij nieuwe lezers. Voor wie de schrijver al langer volgt, zal het echter snel duidelijk zijn dat hij niet de duizelingwekkende hoogtes van zijn oudere werk (of het recentere Orakelnacht) haalt, waardoor zijn meest politiek geladen roman sinds het geweldige Leviathan (1992) zijn eigen korte schrijftijd (slechts drieëneenhalve maand) toch sterk relativeert.