Jeugdseries zijn voor het leven. Het begon met Plons, ging over in
Het Liegebeest en eindigde met Merlina. Van de eerste leerde ik dat
dieren konden spreken, van de tweede dat ze konden liegen, en van
de derde dat er een bril bestond om ze te ontmaskeren. Maar ook nu,
na al die jaren, blijven ze me helpen, die series. Zelfs met
muziek.
Bij het luisteren naar ‘Return to the Sea’ van de Canadese groep
Islands, denk ik spontaan terug aan het tropisch eiland uit ‘Ovide
en zijn vriendjes’, een andere tekenfilmserie uit mijn jeugd (voor
de nostalgici: http://users.skynet.be/tecra/ovide.avi). Dat eiland,
dat in de begingeneriek speelbal is van de golven, was de habitat
van Ovide, een bovengemiddeld intelligent, blauw vogelbekdier met
een hoedje. En van zijn vriendjes, dat spreekt voor zich. Maar er
was natuurlijk ook die dekselse paarse slang Pi, die altijd
probeerde om elk blauw vogelbekdier luisterend naar de naam Ovide
uit de weg te ruimen. Want Ovide was een leider, en Pi een
gefrustreerde bok. The way of the gun. ‘Ergens in de oceaan
ligt een avonturenland’, zo begon elke aflevering. Maar nu
eindelijk, na al die jaren, weet ik de naam van dat intrigerende
oord. Het heet Islands.
Hun muziek is charmerend en innemend, met af en toe een duister
randje. Bij het horen van de muziek zie ik Ovide vrolijk
rondhuppelen, maar met de teksten erbij weet je dat de python nooit
ver weg is. De heren Nick Diamonds en J’aime Tambeur zijn met
Islands niet aan hun proefstuk toe. In 2003 stichtten ze de
ondertussen ter ziele gegaan Unicorns en daarna was er ondermeer
Th’ Corn Gangg. Met Islands spelen ze als het ware Unicorn-bis,
want al na een paar maanden hield J’aime Tabour het weer voor
bekeken. Toch lijkt de Unicorn-fanbase er gerust op dat de heren
binnenkort met alweer een nieuwe groep beginnen.
Die ogenschijnlijke bindingsangst neemt niet weg dat ze met ‘Return
to the Sea’ een prachtplaat ter wereld brachten, met veel goede en
enkele uitstekende nummers. Getuige daarvan zijn onder meer
‘Humans’ en het met morbide romantiek doorspekte ‘Jogging Gorgeous
Summer’. De mooiste titel van het album gaat ongetwijfeld naar
‘Don’t Call Me Whitney, Bobby’, waarin de eetstoornissen en
drugsverslaving van een niet nader genoemde diva met brittle
little bones centraal staan.
Bij het sprankelende ‘Rough Gem’ lijkt de muziek gestolen uit een
plaat van Architecture In
Helsinki. De vreemde instrumenten, de typische tempowisselingen
en de grote variatie in een nochtans alledaags stramien. De stem
rondt het geheel mooi af. Persoonlijke favoriet ‘Where There’s A
Will, There’s A Whalebone’ trekt zich met venijnige weerhaakjes via
je oorschelpen langs de achterste schedelgroeve naar de hersenstam
waar het een tentje opslaat. Nummers als deze mogen gerust een jaar
lang bivakkeren zonder te betalen. ‘WT’sAWT’sAW’, dat dé stijlbreuk
van het album is, valt misschien best te vergelijken met ‘Feel Good
Inc’ van Albarns’ Gorillaz. De trage, slepende stem van Diamonds
wordt opgevolgd door de snelle lyrics van rappers van dienst
Subtitle en Busdriver.
Ook uiterst bekoorlijk is het visionaire nonsensnummer ‘Volcanoes’
waarin de wereld door een immense natuurramp vergaat. “Hot
rainfalls made of magma melts Alaska / And in icy Argentina they
say now I’ve seen it all“. Kan tellen.
Jammer genoeg vallen ook enkele minpuntjes te noteren.
Openingsnummer ‘Swans’ weet niet te overtuigen en lijkt teveel op
de Neighborhood-cyclus van het geweldige The Arcade Fire. En absolute sof ‘Ones’
had wat mij betreft gewoon ‘Once’ mogen heten.
Maar laat ons niet blindstaren op deze enkele faux-pas,
daarvoor biedt de plaat teveel oorsnoep. Islands dobbert op de
woelige zee van indie-pop groepen, maar blijft moeiteloos
bovendrijven. En dat stond eigenlijk al in de sterren geschreven.
‘Ovide en zijn vriendjes’ was immers een Belgisch-Canadese
productie.