Als het waar is wat cynici wel eens beweren en de dood van de
cinema is in zicht, dan kan ik mij voorstellen dat de laatste
doodsreutel van het medium er ongeveer zal uitzien als ‘The Pink
Panther’. Niet alleen is dit een volstrekt overbodige remake van
een film die – laten we eerlijk zijn – op zichzelf ook al niet zó
onvergetelijk was, het is zelfs verreweg de slechtste prent die ik
dit jaar hoop te zien. Kolderieke slapstick, debiele accenten en
schetengrappen ahoi in een stukje pellicule dat uitsluitend gericht
is op diegenen voor wie het verzamelde werk van Jacques Vermeire
het hoogtepunt van komische finesse is.
Voor de gelegenheid heeft Steve Martin de onmogelijke taak op zich
genomen om Peter Sellers te vervangen als Jacques Clouseau, een
stuntelende verkeersagent die tot inspecteur wordt bevorderd en de
opdracht krijgt om de Pink Panther-zaak te onderzoeken. Een
beroemde voetbalcoach, gespeeld door Jason Statham in een
cameootje, werd in het midden van een overvol stadion vermoord met
een gifpijltje. Zijn ring, met een gigantische roze diamant erin,
gekend als de Pink Panther, was na de moord spoorloos verdwenen.
Clouseau, die geen twee stappen kan zetten zonder onherstelbare
schade toe te brengen aan het decor en de levenslust van het
publiek, moet de moordenaar vinden. Hij wordt hierbij geholpen door
Jean Reno, die zich zichtbaar steendood staat te vervelen, en
tegengewerkt door zijn overste Kevin Kline, waarvan ik zo snel
mogelijk wil vergeten dat hij hieraan heeft meegedaan.
De premisse van de originele film is dus bewaard gebleven: een
enorme diamant wordt gestolen, een onnozelaar moet de zaak
oplossen. Voor het overige gooit regisseur Shawn Levy (van ‘Cheaper by the Dozen’-faam, nog wel), alles
overboord dat Blake Edwards zo’n veertig jaar geleden bedacht. Ik
kan het niet bewijzen, maar ik denk dat de geslaagde grappen het
eerste waren om te sneuvelen.
Kijk, die originele ‘Pink Panther’-films waren geen klassiekers in
de traditionele zin van het woord. De eerste aflevering uit die
eindeloze reeks was in essentie een deurenkomedie, waarin
echtgenoten elkaar bedrogen in een Zwitsers skiverblijf en maar net
op tijd in de kast of onder het bed konden duiken. Toen kwam echter
Peter Sellers op de set, en die ontwikkelde op z’n eentje het
personage Clouseau, inclusief al z’n maniertjes, zijn accent en
zijn goed getimede fysieke humor. In de films die volgden, kwam die
slapstick steeds centraler te staan en werden de situaties op
zichzelf steeds flauwer. Maar op z’n minst had je altijd Peter
Sellers, een man die Clouseau zó goed in z’n vingers had zitten dat
hij alleen al voldoende reden was om toch te blijven kijken (en
naar het einde van de serie was hij vaak ook de énige reden).
Nu krijgen we echter Steve Martin, en hoe hij ook probeert, hij zal
nooit Peter Sellers worden. Het accent dat Sellers zo kenmerkte,
wordt hier gereduceerd tot een soort van standaard ‘Allo,
Allo’-Frans Engels, dat overigens wordt gesproken door àlle
personages. In de oude ‘Pink Panther’-films werd Clouseau’s tongval
gebruikt als karaktereigenschap, die ervoor zorgde dat de andere
personages hem niet verstonden. Hier gaat Kevin Kline al even ver
in z’n accent als Martin, wat het effect grotendeels teniet doet.
En ook is de hele mentaliteit tegenover het personage enorm
veranderd. Sellers gaf Clouseau altijd een zekere waardigheid mee:
die man had zelf hoegenaamd niet door dat hij verkeerd bezig was,
maar stormde blind door alle situaties heen en vond zichzelf
geweldig. Zoals Steve Martin het hier speelt, krijgen we enkel een
kluns die wordt uitgespeeld als de risee van zijn eigen
grappen.
Dan kun je nog zeggen dat dat gewoon een verschil is in
interpretatie. Martin is niet verplicht om Clouseau op net dezelfde
manier te spelen als Sellers. In zekere zin is dat waar, maar dat
personage is zodanig vergroeid met Peter Sellers, dat iedereen die
de originele films heeft gezien toch die vergelijking zit te maken.
Bij personages als James Bond kun je nog zeggen dat de filmfiguur
groter is dan de acteur die hem speelt, zodat een vervanger
mogelijk is. Bij Clouseau is dat niet zo. Clouseau ís Sellers, en
al wie ooit ‘Son of the Pink Panther’ heeft gezien, met Roberto
Begnini nota bene, zal weten dat je die rol gewoon door niemand
anders kunt laten spelen.
Nog los daarvan zijn goede grappen even schaars als boeken in het
huis van de familie Pfaff. Clouseau valt, loopt tegen muren aan,
botst met z’n wagen, elektrocuteert z’n eigen testikels (jaja, het
is lachen, gieren, brullen) en zet een hotelkamer in de fik, maar
het blijft allemaal domme destructie, ontdaan van elk gevoel voor
timing of ritme. Dat soort humor kan fantastisch gedaan worden – ik
denk daarbij altijd aan een scène uit de eerste ‘Naked Gun’-film,
waarin Leslie Nielsen per ongeluk een duw geeft aan een kast vol
dure beeldjes. Als een ware jongleur buigt hij zich in alle
mogelijke bochten om die beeldjes toch maar op te vangen wanneer ze
vallen. Om tenslotte te zien dat het in een andere hoek van de
kamer brandt en de hele kast zelf omver te trekken in z’n paniek.
Het leuke daaraan is niét dat alles tegen de grond sjeest, maar wel
de wanhopige pogingen om die vernieling te vermijden. Laat dat
iemand Shawn Levy eens wijsmaken. Hij lijkt ervan overtuigd te zijn
dat als je maar genoeg dingen kapot maakt en als je maar genoeg
mensen in de ballen trapt, dat het dan vanzelf wel grappig zal
worden.
De komisch bedoelde situaties worden overigens zonder uitzondering
uitgemolken tot ze dood zijn. Nee, niet zomaar uitgemolken. Ze
worden uitgemolken, verkracht, gewurgd, neergestoken en
doodgeschoten, vervolgens gecremeerd en de assen worden ook nog
eens begraven en onder een massieve rots geplaatst. Zó hard hamert
de regisseur op zijn grappen. Ergerlijk hoogtepunt daarvan: een
pakweg vijf minuten durende sequens waarin een dictielerares
Clouseau de zin I would like to buy a hamburger probeert aan
te leren. Niet alleen duurt die scène veel te lang, maar daarna
wordt ze nog eens herhaald ook. Net zoals àlle grappen minstens
drie, vier keer aan bod komen.
‘The Pink Panther’ is geen film, maar een misdaad tegen de
menselijkheid. Een lange reclamespot voor Smart, Dell en Perrier.
In dezelfde week waarin ‘Syriana’
de zalen inkomt, zou het misdadig zijn naar deze drek te gaan
kijken.