In de ellenlange lijst van roemruchte Amerikaanse kwaliteitsfilms
uit de jaren zeventig (‘The
Godfather’, ‘Chinatown’, ‘Taxi
Driver’ enz…), is ‘Dog Day Afternoon’ op de één of andere
manier achteruit gedrukt in het gedrang. Mensen kennen de film, ze
vinden ‘m goed wanneer ze ‘m gezien hebben, maar de reputatie van
Sidney Lumets grootsteeds gijzelingsdrama is nooit echt fenomenaal
geweest. ‘Dog Day Afternoon’ behoort tot de B-lijst van seventies
classics, en dat terwijl deze prent na ‘The Godfather Part II’ misschien wel Al
Pacino’s beste acteerprestatie bevat. De acteur straalt hier een
vorm van bezetenheid uit in z’n rol van radeloze bankovervaller, de
intensiteit spat van het scherm. Zonder Pacino zou ‘Dog Day
Afternoon’ weinig meer zijn dan een doordeweeks tv-thrillertje. Mét
hem erin, is de film een showstuk voor een acteur op het toppunt
van z’n talent.
Pacino speelt Sonny Wortzik, een werkloze jongeman die samen met
twee vrienden op een broeiend hete dag in New York besluit om een
bank te overvallen. Eén van zijn kompanen panikeert vrijwel meteen
en besluit te vluchten. Sonny en zijn andere maat Sal (John Cazale)
blijven alleen over om het vuile werk op te knappen. De buit blijkt
minimaal, maar achterdochtige overburen hebben de politie gebeld en
nog voor Sonny weet wat er gaande is, is zijn overval die tien
minuten mocht duren, een gijzelingssituatie geworden die uur na
hemeltergend uur aansleept.
Tientallen politiemannen omsingelen het gebouw, de media storten
zich op het verhaal en er onstaat buiten een enorme menigte aan
nieuwsgierige New Yorkers die nog nooit een gijzeling van dichtbij
hebben gezien en het schijnbaar allemaal wel interessant
vinden.
Wat ‘Dog Day Afternoon’ zo speciaal maakt, is de manier waarop
Pacino, samen met Lumet, het personage van Sonny opbouwt – Pacino
moet de hele film quasi op z’n eentje dragen, wat altijd het risico
inhoudt dat het publiek hem na een tijdje beu zal zijn. Maar door
de manier waarop Pacino hem speelt, en door de manier waarop Lumet
op goed getimede momenten nieuwe informatie over zijn personage
vrijgeeft, blijft onze hoofdfiguur, en bijgevolg de film, steeds
fris aanvoelen. Het personage van Sonny verandert een drietal keer
in de film van identiteit tegenover het publiek. Hij begint als een
professionele crimineel – we merken dat Sal niet bekwaam is om de
situatie onder controle te houden, maar Sonny weet schijnbaar waar
hij mee bezig is. Hij houdt de werknemers van de bank onder
controle, hij weet welk geld hij uit de kassa’s moet meenemen, waar
het alarm zich bevindt enzovoort. Dan echter, blijkt de kluis van
de bank leeg te zijn – de informatie van de overvallers was
verkeerd en het geld is al afgehaald. Nog geen twee minuten daarna
arriveert de politie en plots zien we Sonny op een heel andere
manier. Hij heeft dit helemaal niet zo goed gepland en nu weet hij
niet wat hij moet doen – Sonny begint te improviseren om z’n eigen
vel te redden en hij doet dat op een tamelijk intelligente manier.
Maar hij is geen beroepsboef.
En dan daarna komt natuurlijk de grootste onthulling over zijn
personage, die onze interpretatie van hem nog eens helemaal
verandert: we komen te weten waarom Sonny de bankoverval wilde
plegen. Hij wilde de geslachtsveranderingsoperatie van zijn minnaar
betalen. Door niet vanaf het begin te onthullen dat Sonny
homoseksueel is (en Pacino speelt hem ook nooit zo), zorgt Lumet
ervoor dat niemand in het publiek met vooroordelen tegenover zijn
personage gaat staan. Wanneer die revelatie er dan toch komt, maakt
ze gewoon deel uit van een karakter dat we in essentie al kennen.
Sonny’s geaardheid wordt niet definiërend voor zijn personage – de
film blijft er één over een bankovervaller, niét over een
homoseksuele bankovervaller, want die informatie is in feite
bijkomstig.
Lumet weet een zeer geslaagde, broeierige sfeer in de film te
verwerken: het is stikkend warm in de bank en je voélt het: Pacino
speelt zijn rol met een opgejaagde nervositeit. Het zweet staat
continu op z’n voorhoofd, zijn hemd wordt uiteindelijk een dweil
die je zo zou kunnen uitwringen, zijn ogen staan altijd wijd open
in een paranoïde blik van pure miserie. Dat de regisseur maar
weinig opmerkelijke visuele trucs uithaalt om zijn verhaal te
vertellen, neemt daar maar weinig van weg – de intensiteit komt van
de acteurs, niet van de beeldvoering. Regelmatig lijkt Lumet zijn
camera gewoon ergens neer te poten, waarna hij Pacino de
gelegenheid geeft om over de bankset te razen zoveel hij maar wil,
en die aanpak werkt wel, simpelweg omdat Pacino zo sterk staat te
acteren.
Ook de manier waarop de invloed van de media op de hele zaak
afgehandeld wordt, is erg sterk – zonder prekerig te doen of al te
nadrukkelijk op het punt te gaan hameren, toont Lumet ons hoe de
televisie erop uit is om de hele zaak sensationeler te maken dan
het al is. Tijdens een telefonisch interview met Sonny zijn ze
duidelijk enkel uit op korte, duidelijke antwoorden die geen enkele
ruimte laten voor de volledige waarheid. Ze beweren dat ze een
eerlijke verslaggeving nastreven, maar wanneer Sonny het aandurft
om te vloeken, schakelen ze over naar een tekenfilmpje. Lumet
besteedt niet veel tijd aan die ideeën, maar ze komen er wel
duidelijk uit naar voren, zonder dat ze de film gaan
domineren.
Natuurlijk zitten er ook fouten in ‘Dog Day Afternoon’: zo sleept
het laatste half uur soms wat te lang aan, en had ik ook enige
moeite met de karakterisering van een aantal van de gegijzelden –
deze dames gaan van angst over sympathie naar occasionele woede en
ze doen dat op zo’n kort tijdsbestek dat het soms moeilijk is om
hen te blijven geloven. Een Stockholm-syndroom is allemaal goed en
wel, maar op een paar uur tijd?
‘Dog Day Afternoon’ is uiteindelijk niet zo’n opmerkelijk verhaal –
het ware incident waarop de film werd gebaseerd, was een flash in
de pan die snel weer vergeten was. Maar de sfeerzetting en bovenal
Pacino’s werk heffen dit project boven zichzelf uit. Deze film gaat
niet over een bankoverval, maar wel over de blik in Pacino’s ogen
wanneer hij voor de deur van de bank naar de meute roept:
“Attica! Attica!”