Je hoort niet altijd wat je denkt te horen. Er bestaat zoiets als fantoomklanken, net zoals er muzikanten zijn die hun instrument op zo’n inventieve manier weten te bespelen, dat het resulterende geluid moeilijk te verenigen valt met het bekende plaatje. Welkom in Bibrax, wereld van het maximaal uitvergrote gefluister.
Gitarist Raphael Vanoli kennen we vooral als de helft van het Nederlandse Knalpot (de andere 50% is de al even merkwaardige drummer Gerri Jäger), een duo dat ongehoorde stoten uithaalt in de zone tussen improvisatie, gesjeesde electronica, polderkitsch en schizofrene bricolagekunst. Voor een groot stuk is de compleet buitenaardse sound van de twee te danken aan een inventief gebruik van een schier eindeloos aantal effecten en manipulaties. Gewapend met een strijkplank vol effectenpedalen en andere gear freak inboedel, slaagt Vanoli erin om het klassieke vocabularium van de gitaar aanzienlijk uit te breiden. Ook naast Knalpot doet hij dat, in een zone die grofweg begint bij de vrije improvisatie en eindigt tussen geluidskunst en hedendaagse gecomponeerde muziek. Het is, kortom, een man voor uiteenlopende werelden.
Bibrax is het resultaat van een bezinning, een lang verblijf in een Frans klooster, waar Vanoli op zoek ging naar een nieuwe manier om zijn geliefde instrument te bespelen, in een poging — zo vermoeden we althans — om platgetreden paden te vermijden. Het resultaat is een negendelige studie in klankbeheersing die van op een afstand misschien klinkt als een nog vrij conventionele oefening in ambient en soundscapes, maar in werkelijkheid een heel andere koers vaart. Cruciale insteek is hier dat de muziek die Vanoli maakt eigenlijk amper hoorbaar geweest zou zijn, ware het niet dat ze maximaal versterkt wordt.
Ook al heeft het in je hoofd soms iets van een gitarist die stoïcijns voor een kloeke versterker staat om van daar op zoek te gaan naar dreunende, gierende, feedbackende resonanties; het is eigenlijk een lesje in delicaat aftasten. In aanraking. Van klassiek tokkelen of plukken, laat staan raggen, is hier geen sprake. Vanoli speelt met adem, de zachtste beroeringen met vingers of andere voorwerpen die normaal geen impact zouden hebben (zoals een veer). In combinatie met een resem effecten en die versterking, leidt het tot een nieuwe geluidswereld. Op papier is dat een heikele zaak, want er wordt gewerkt met klanken die je normaal ontglippen en waar je, net omdat het allemaal zo delicaat en onvoorspelbaar is, weinig controle over hebt, maar het is géén willekeurig bricoleren dat je hoort. Daarvoor is het te organisch, te doordacht, te evenwichtig en, vooral, te mooi.
Vanaf “99” beland je in een soort van semi-industriële mijmerwereld. Dromerig, weelderig, vaak ook verrassend gracieus. Met aanzwellende en uitdunnende klanken, zachtaardige erupties en opborrelende ritmes die vermoedelijk niet meer zijn dan een ritmisch geloste ademhaling tussen de lippen. Het is een totaal ander resultaat, maar in een stuk als “Schicht” herinnert Vanoli’s insteek soms ook aan de soloplaten van Colin Stetson, waarop sommige geluiden — het tikken van de vingers op de kleppen, bijvoorbeeld — zo sterk worden uitvergroot en vervormd, dat je er denkbeeldige oorlogstaferelen mee verklankt. Bij Vanoli word je net zo goed geconfronteerd met een andere waarheid. Eentje met een hypnotiserende puls en een haast mechanische beweging die hier aanzwelt tot een weelderige droommars.
De zeven volgende stukken verschillen onderling minder sterk van elkaar van die eerste twee, maar je blijft overspoeld worden met nieuwe nuances en kleuren, vaak bezwerend en zachtaardig van aard, maar ook te rijk en te apart om te kunnen spreken van ambient zoals we die doorgaans kennen. Het is een sound en stijl die vaak misschien wordt samengesteld met amper hoorbare aanrakingen, inventieve effecten en uitvergroot geneurie, maar het resultaat zoekt soms het terrein op tussen geluidsmagiërs als Stian Westerhus, Thomas Köner, Dirk Serries en Oren Ambarchi. Soms indringend en terneergeslagen, maar net zo vaak wentelend in abstractie.
Leunt “Lenz” nog aan tegen vrij klassieke ambientklanken, dan lijkt het ineens wel alsof er een hoorn aan te pas komt. Of een synthesizer. In “Sandor” is de gitaar het meest herkenbaar, maar wordt ze ingeschakeld in een desoriënterend schimmenspel. “Carlos” haalt uit met snijdende, metalige echo’s, “Enzo” is een slowmotion steekspel voor ijzige prikken (of strijkstok) en afsluiter “Greg” klinkt alsof enkele instrumenten geprepareerd werden. Maar zo zal elk er ongetwijfeld andere ideeën, verwijzingen, herinneringen of echo’s in horen. Op die manier is Bibrax een mooi statement van een gitarist die zijn fluistertaal aanzienlijk uitbreidde (en uitvergrootte), maar de luisteraar ook meer biedt dan een klankbad dat dwingt tot passief ondergaan. Integendeel: het zwengelt de verbeelding op gang, doet nadenken over de oorsprong van geluid en de soms oncontroleerbare associaties die ze teweegbrengen.