COLUMN :: Slijpschijf #54

Journalist DIRK STEENHAUT snijdt zich tweewekelijks aan de scherpste kantjes van de rockmuziek.

IJsland: we besparen u de toeristische clichés. Laten we volstaan met de vaststelling dat er in het rijk van de vulkanen, lavavelden en geisers nog altijd uiterst boeiende muziek wordt gemaakt. Jóhann Jóhannsson kan momenteel op heel wat internationale belangstelling rekenen met zijn jongste project The Miners’ Hymns, maar intussen heeft hij, na acht jaar, ook weer een nieuwe cd uit met zijn groep Apparat Organ Quartet. Dat gezelschap, eigenlijk een kwintet met vier keyboardspelers en een drummer, werd in 1999 opgericht om orgelmuziek van Steve Reich uit te voeren, maar dat plan werd opgeborgen nadat de leden zelf nummers begonnen te schrijven.

De leden van Apparat, allemaal ook bij andere groepen actief, zijn fervente verzamelaars van afgedankte orgeltjes en analoge synths die ze op de valreep van de vuilnisbelt hebben weten te redden. Die gerecycleerde moogs, farfisa’s en hammonds worden vervolgens dermate verbouwd en gemodificeerd dat ze de meest verrassende geluiden voortbrengen. De machinale rock-’n-roll van Apparat Organ Quartet verwijst zowel naar het werk van componisten als Terry Riley en Karlheinz Stockhausen als naar prog- en krautrock, maar getuigt altijd van speelsheid en humor. De manier waarop de vier klavierspelers op elkaars partijen reageren en er een veelkleurig weefsel mee maken, is echter ronduit ingenieus. Bovendien getuigt hun muziek van zoveel energie dat je er zowel echo’s van Deep Purple als Motörhead in kunt ontwaren. Eigenlijk maakt Apparat Organ Quartet heavy metal zonder gitaren, die het ook nog eens prima doet op de dansvloer.

Pólyfónía, de tweede langspeler van het combo, staat weer boordevol catchy deuntjes die zich binnen de kortste keren in je geheugen vastbijten. De single “Cargo Frakt” klinkt als iets van Bach dat vertolkt wordt door Kraftwerk, en ook het galopperende “Konami”, voorzien van een onweerstaanbaar, in het Japans gezongen refrein, is hoogst amusant. Alle stemmen op de plaat, ingezongen door Jóhannsson, zijn vervormd door vocoders en in het openingsnummer bewijzen de heren van Apparat eer aan Charles Babbage, de bedenker van de programmeerbare computer, zonder wie hun type muziek wellicht nooit mogelijk zou zijn geweest. “Pentratronik” is prima geschikt om tegen ontiegelijk hoge snelheid bij over de snelweg te razen, “123 Forever” klinkt als een nummer uit Sesamstraat voor robots en “Macht Parat den Apparat” behoort tot de aanstekelijkste elektropop die we in tijden hebben gehoord.

Alles klopt bij Apparat: de gekke choreografietjes tijdens hun optredens en de bijzonder knappe hoes met wapenschilden, die in IJsland al verscheidene keren werd bekroond. Het Deense Crunchy Frog-label heeft beloofd Pólyfónía dit najaar in heel Europa uit te brengen. Van dan af hebt u geen enkel excuus meer om dit even amusante als opwindende plaatje aan u voorbij te laten gaan.

Een andere band met internationaal potentieel is We Made God, dat naar aanleiding van debuut-cd As We Sleep ooit door het Britse Q-magazine werd omschreven als een kruising tussen de atmosferische postrock van Sigur Rós en de gespierde metalriffs van The Deftones. Over It’s Getting Colder, de nieuwe langspeler van het kwartet uit Reykjavik, schreef een andere recensent: “It’s like riding a monster truck through a blizzard.” Handig, zo hoeven we zelf niet meer naar nieuwe metaforen op zoek. Sinds we de heren aan het werk zagen tijdens Iceland Airwaves kunnen we sowieso getuigen dat het er bij deze band bijzonder intens aan toegaat en dat de composities zorgvuldig en met de nodige pieken en dalen zijn opgebouwd. Zanger-gitarist Magnús Bjarni Gröndal verstaat bovendien de kunst schijnbaar moeiteloos over te schakelen van een dromerige voordracht naar rauwe, getormenteerde uithalen. Stormachtige en kolkende muziek dus, zij het niet gespeend van windstille momenten en transparante melodieën. In zijn songs integreert We Made God regelmatig gesamplede filmdialogen en in “Brennt Barn Fordast Eldin” is een deel van de tekst zowaar geleend uit Dantes “Inferno”. Alvast een bewijs dat postmetalheads ook wel eens een boek durven te lezen.

Daníel Agust Haraldsson staat buiten IJsland vooral bekend als een van de oprichters en spilfiguren van GusGus, ook al is hij bij die groep enkele jaren weggeweest. In die periode woonde hij in ons land, waar hij zijn nog altijd schitterende eerste soloplaat Swallowed A Star schreef. Dat werkstuk wordt nu opgevolgd door The Drift, maar baadt in een heel andere atmosfeer dan Daníel Agusts op strijkers en elektronica steunende debuut. Stilistisch ligt het veeleer in het verlengde van de ambient bluesrock die hij enkele jaren geleden opdiende met zijn band Esja. De songs zijn nog altijd erg persoonlijk en reflecteren ‘s mans turbulente levenswandel. Ze zwalken dus heen en weer tussen melancholisch en opgewekt, tussen wanhoop en gelukzaligheid.

Aanvankelijk wilde Daníel Agust een afgekloven plaat maken met enkel stem en gitaar, maar uiteindelijk vormde hij met leden van onder anderen Mínus en Motion Boys een nieuwe groep en kwam hij uit bij een sound waarin akoestische en synthetische klanken met een vanzelfsprekend gemak worden versmolten. Het bluesy aspect wordt vooral onderstreept door het alomtegenwoordige slide-spel van Gummi Péturs, de dansende elektrische piano, de aanstekelijke groove (zie “Feel Like Dancing”, “Slow Motion”) en de emotionele zangpartijen van Agust zelf.

Enkele narcistische trekjes zijn de artiest niet vreemd, maar hij blijft wel een puike songschrijver die zelfs een schijnbaar niemendalletje als “Yeah Yeah yeah” bezield kan doen klinken. Waar op Swallowed A Star nog vooral romantiek centraal stond, heeft Agust het op The Drift over “Falling in Lust”, en in dat opzicht zijn beide langspelers verschillende kanten van eenzelfde medaille. De man is echter op zijn best als hij zich kwetsbaar durft te tonen, zoals in “The Tempest”, een sober vormgegeven song die je alleen maar kunt schrijven als je zelf al enkele zware stormen des levens hebt doorstaan.

Zoals gezegd maakt Daníel Agust inmiddels ook weer deel uit van GusGus, een groep die vijftien jaar geleden bij 4 AD debuteerde als een soort multimediacollectief, maar sindsdien resoluut de kaart van de elektronische dansmuziek heeft getrokken. Op Arabian Horse, plaat nummer acht, blijft de triobezetting van het twee jaar oude 24/7 gehandhaafd, met naast Agust ook President Bongo en Biggi Veira als vaste ankerpunten. Dit keer is echter ook zangeres Earth terug van weggeweest. Haar warme, soepele stem zorgt er meteen voor dat “Over”, “Be With me” en de titeltrack tot de hoogtepunten van de cd behoren.

GusGus bewandelt de smalle lijn tussen commerciële pop en underground clubmuziek. Niettemin weet het gezelschap nog regelmatig te verrassen. Zo begint de instrumentale opener “Selfoss” als een doorsnee ravetrack, tot plots, out of the blue, een zigeunerorkest met een banjo en een hitsige accordeon om de hoek komt piepen. Enkele van de tracks, zoals het vloeiende “Be With Me”, zijn voorzien van een zwiepend strijkersarrangement, geschreven door Samúel Jón Samúelson. In “Within You”, fraaie elektropop die een beetje doet denken aan de vroege Talk Talk, duikt dan weer Högni Elisson van Hjaltalin als gastzanger op, en ook de nummers waarin Daníel Agust achter de microfoon staat (“Deep Inside”, “Magnified Love”) zijn warmer en doorvoelder dan je van een groep die house, pop en hi-techsoul met elkaar combineert, zou verwachten. Intussen verscheen bij Smekkleysa ook een carrière-overzicht van GusGus, onder de titel 15 Ára. En daaruit kun je alleen maar concluderen dat het gezelschap, na een stuurloze periode, weer helemaal op de goede weg is.

Tot slot willen we nog even uw aandacht vestigen op Prinspóló, het soloproject van Svavar Pétur Eysteinsson, die in IJsland vooral bekend is van de indieband Skakkamanage. Zijn nieuwe pseudoniem is een verwijzing naar een in het Hoge Noorden nogal populaire snoepreep (Prince Polo) en zegt meteen iets over zijn muzikale oriëntatie: luchtige, overwegend akoestische (folk)pop die zich makkelijk zou laten meezingen bij het kampvuur, mochten zijn liedjes niet in het IJslands worden gezongen. Na de EP Einn Heima heeft hij nu met Jukkeen volledige langspeler uit, die internationaal wordt uitgebracht, tot in Japan toe. Samen met leden van labelgenoten Reykjavík!, FM Belfast en Sudden Weather Change maakt Prinspóló onweerstaanbaar catchy lofi-liedjes vol pittige details en, zo laten we ons vertellen, geestige teksten over snoep, spaghetti bolognaise, ouden van dagen, het huwelijk en sexy heupen. Maar ook als u er, net zoals wij, geen snars van begrijpt, luistert dit plaatje, door zijn laidback sound, lekker weg.

  • Apparat Organ Quartet:: Pólyfónía, 12 Tónar. www.myspace.com/apparatorganquartet
  • We Made God:: It’s Getting Colder, Eigen beheer. www.myspace.com/wemadegod
  • Daníel Agust:: The Drift, HUM. www.myspace.com/danielagust
  • GusGus:: Arabian Horse, Kompakt. www.myspace.com/gusgus
  • Prinspóló:: Jukk, Kimi Records. www.myspace.com/91352071
Beeld:
Kim Duchateau

recent

Hinds :: Boom Boom Back

Kijk, we hebben geprobeerd ons te verzetten. Met een...

Pet Shop Boys :: Nonetheless

De vijftiende van Pet Shop Boys is niet Electric,...

Maria Iskariot :: EN/EN

Tot spijt van wie het benijdt: de meisjespunk van...

Fallout – Seizoen 1

De afgelopen jaren worden meer en meer games uitgewerkt...

Neil Young & Crazy Horse :: F##in’ Up

Het was soms moeilijk om niet overweldigd te worden...

verwant

Hinds :: Boom Boom Back

Kijk, we hebben geprobeerd ons te verzetten. Met een...

Pet Shop Boys :: Nonetheless

De vijftiende van Pet Shop Boys is niet Electric,...

Maria Iskariot :: EN/EN

Tot spijt van wie het benijdt: de meisjespunk van...

Fallout – Seizoen 1

De afgelopen jaren worden meer en meer games uitgewerkt...

Neil Young & Crazy Horse :: F##in’ Up

Het was soms moeilijk om niet overweldigd te worden...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in