Zondag 10 november
De vraagtekens van gisteren zijn bij elkaar geveegd, we schakelen over op drie puntjes die beloftevol naar het vervolg wijzen. Wordt vandaag een dag van uitroeptekens? Komt, kinderen, laat ons eens gaan horen, wat dat bracht daar in Départ in Kortrijk.
Geen boter op de croissants bij het ontbijt, maar een portie ouderwets rocken. Omni doet het met postpunkriffs die we sinds de eerste revival van 2004-05 al een keer of vijftien te veel hebben gehoord, en zo generisch voelen ook de songs. Mogen we dat zelfs in het meervoud schrijven als alles hetzelfde klinkt? En is dat ene idee dat tot vervelens toe herhaald wordt de naam song waard? Kom dan: Omni heeft één keer iets geschreven dat hen “wel ok” leek, en is daar op blijven steken.
Ook postpunk, maar dan van de echt ouderwetse, vroege-jarentachtigschool. Bij Squid rollen de baslijnen met de swing van echte funk, zijn de vocalen van drummer Oliie Judge stekelig en kregelig zoals het hoor. En de gitaren? Die verkennen voortdurend wat de mogelijkheden zijn buiten de platverkende paden, blinken uit in korte krachtige uithalen, krassende experimenten en af en toe – als het echt eens meezit – een lekkere riff.
“Concrete! Island!” krijst Judge, en een maat haalt zijn trompet boven. Een gitarist herinnert zich zijn les muzikale opvoeding en gaat aan de slag met allerhande houtblokjes en andere slaginstrumenten. “Pamphlets” groovet een eind weg, wordt net als de rest van de set gespeeld als had het een roedel honden aan de broek. En dan moet single “Houseplants”, een woeste brok jazzy punk, nog komen. Ga er maar van uit: tegen volgende zomer hoort u Squid overal.
Vorige zomer hebben we nog lekker badinerend de vergelijking getrokken tussen Black Country, New Road en het vroege dEUS. We zijn niet van plan om daar een iota van terug te nemen. Net als Tom Barman en kornuiten destijds druipt de Captain Beefheartverering er van af, excelleert het jonge zestal – netjes gendergelijk samengesteld – in muziek die koppig het scheermesrandje tussen jazz en rock bewandelt. Een viool mag voortdurend dwarsliggen, het is de sax van Lewis Evans die het hoge woord voert.
En frontman Isaac Wood? Die brengt daarover een heerlijke mix nonsense in een stream-of-consciousnessstijl die charmeert. “Leave your Sertraline in the cabinet and fuck me like you mean it this time, Isaac / I’m more than adequate / Leave Kanye out of this”, gaat het in single “Sunglasses”. Elders klinkt het “I met you at the Cambridge Science Fair. You were so amazed by my stunning ability to set things on fire”.
Dat dit muzikanten zijn die hun instrument tot in de puntjes beheersen, en zonder omkijken halverwege de rit van rijvak durven veranderen, is duidelijk. Een drumsolo mondt plots uit in een Omar Souleymanachtige Arabische groove, waarop de groep minutenlang doorgaat. Moet allemaal kunnen. Benieuwd of Black Country, New Road vanuit Engeland kan wat begin jaren negentig vanuit een ingeslapen havenstad in België lukte.
Het is een ander kunstje, maar ook The Murder Capital beheerst het zijne tot in de puntjes. Het is er eentje dat een zekere graad van theater heeft. Dreigend staart bassist Gabriel Paschal Blake het publiek in, pas daarna verschijnt frontman James McGovern ten tonele: imponerend en dominant, terwijl de groep rond hem met “Slow Dance I & II” het meest rustige uit zijn oeuvre inzet. Met de struikelende tegenritmes van “Love” wordt de spanning opgevoerd, pas bij “Green And Blue” ruikt het voor het eerst een béétje naar punk.
Dit zijn Ierlands finest in een tijd dat het Groene Eiland geen tekort aan beloftevol muziekgeweld heeft. Maar waar Fontaines D.C. en Girl Band resoluut voor de aanval kiezen, houdt The Murder Capital in, speelt het met de hint van onheil die ook de Peaky Blinders Chique van de muzikanten uitstraalt. En toch lijkt die aanpak vandaag wat dood te vallen. Het publiek staat erbij als weet het niet wat het overkomt. Nog te onbekend? Niet direct genoeg van aanpak? Dat laatste waarschijnlijk.
Pas wanneer “For Everything” over donderende drums losbarst, komt er voor het eerst wat beweging in het publiek. Het laatste kwartier van deze set is niettemin om door een ringetje te halen De doodsverachting van “Don’t Cling To Life” en de woeste anti-consumptietirade “More Is Less”, zorgen voor een vortex die eindigt in het nulpunt waar “Feeling Fades” begint. “As the feeling fades away, the tearin’ streets create a wave / Of never seein’ stills in time a sway of settled lines” dondert McGovern. De zanger is een dichter, was altijd een dichter, en net als in de begindagen van de band, hebben de muzikanten maar in te vallen, om de frontman met hun gierende gitaren op te jagen. Resultaat? Te vroeg aan de meet, maar wel goud in de categorie “beste punkband van het moment” in een jaar waarin de concurrentie voor de titel hard is.
The La’s! Aan die legendarische vroege Britpopband moeten we één openingsnummer lang denken bij Corridor. Heerlijk is het hoe de zeemzoete melodie rondzingt, maar een tweede nummer is echter al weer een bocht daarvan weg. Plots is een andere frontman van zangdienst, en krijgen we droompop-met-haast. Wanneer we een kwartier ver zijn, is het vijftal uit Montréal al een band of vier geweest, waarvan één klonk als Panda Bear met gitaren. Dat is interessant, maar ook desoriënterend: wie zijn deze Canadezen met heerlijk Franglais echt? “We’re going to play a slow balade: ‘Every Breath You Take'”, klinkt het, en dat is wel degelijk zelfspot én zelfkennis, want de baslijn die nadien opklinkt heeft inderdaad nogal naar Sting gekeken. Sympathieke groep, maar één die nog even op zelfonderzoek moet wie hij nu eigenlijk is.
Heel even lijkt Deerhunter in opener “Death In Midsummer” het Mercury Revpad op te gaan, maar dan gaat het toch weer een heel eigen richting uit. “No One’s Sleeping” wordt zelfs verdacht pittig gespeeld, als zat de band net voordien aan wat verboden oppeppend spul. Zo komt ook Bradford Cox over; antagonistisch in zijn zwart sarcasme, lekker passief-agressief. En toch is hij het zelf die het verknalt wanneer hij eindeloos probeert uit te leggen hoe hij “Plains” normaal met Cate Le Bon brengt, en dus niet goed weet hoe die openingszinnen gaan die zij zingt. Het resultaat is er naar: de groep gaat even stuurloos de mist in, moet hernemen, maar brengt het dan wel tot een goed einde. Reactie van de zanger? “Coronado” opdragen aan “de vijf mensen in de wereld die ik haat”.
Het afscheid is voor oud werk. De klassieke dubbelslag “Cover Me”/”Agoraphobia” blijft een verplicht nummer dat toch altijd wat gaat vervelen, “He Would Have Laughed” maakt veel van dit weinig bezielde concert dan toch goed. Vijftien minuten lang duikt Cox nog één keer in de roze mist van nostalgie die hij nu afzweert, en dat voelt toch nog altijd het beste. Deerhunter vandaag: voor al uw twijfels dus.
Zoek dekking, want als Blanck Mass aanwezig is, wordt het luid. En we bedoelen: LUID! Van bij “Death Drop” haalt Benjamin John Power de meest afgrijselijke noise uit zijn bakjes, laat hij de lelijkheid regeren. Het voordeel: hij doet dat met zoveel zin voor aanstekelijkheid dat je blijft luisteren. Zelfs al is het ongemeen harde “Love Is A Parasite” zo mogelijk nog bruter dan op plaat, ja. Toch ontgoochelt deze set wat. Hoe goed Animated Violence Mild afgelopen zomer ook klonk, vandaag missen we de popsensibiliteit die alle razernij behapbaar maakte. Het had wat meer mogen zijn, maar Power neemt geen gijzelaars, en gaat onverstoorbaar door. Meer nog, hoe later het wordt, hoe harder hij gaat. Verexcuseer ons, John, maar wij worden toch elders verwacht.
En daar zijn ze dan: de curatoren van vandaag. Shame heeft nog altijd maar één plaat uit, toch vond Sonic City het een goed idee de vaandeldragers van de nieuwe punkhype een dag te laten samenstellen. Wat we net allemaal achter de kiezen hebben, bewijst hun gelijk, en dus mogen Charlie Steen en vrienden de boel tot slot onveilig maken.
Reken dat maar letterlijk. Opener “Another” is nog geen kwartminuut bezig of het voltallige Murder Capital is al met een simultane stagedive het publiek in gedoken – Gabriel Paschal Blake zal er de volledige set blijven rondhossen. De groep gooit er met “Nigel Hitter” meteen nog een nieuw nummer achter aan. Waarna de groep een genereuze greep uit het lekkers van debuut Songs Of Praise speelt. “Concrete” is de klap op de juiste plek die de piñata doet openbarsten, wat volgt is een pesterig “The Lick”, en vooral een zinderend “One Rizla”; nog steeds zestig procent brandbare riff, veertig procent die briljante combinatie van Steens uitdagend pochen en bijtende zelfspot.
We krijgen nog vier nieuwe nummers, en op het oudste en beste “Human, For A Minute” na, geven die stuk voor stuk het gevoel dat ze nog moeten groeien. Het goeie nieuws? Ze klinken ook alsof ze dat kunnen doen., al hebben we onze twijfels of de mathrockbenadering van Snowday” – vandaag voor het eerst live gespeeld — echt de richting is die deze groep uit moet.
Dat zijn zorgen voor later. Op dit moment is Shame één van de heetste liveacts van het moment, en gezien de affiche vandaag: met een nu al goed telefoonboekje. De vriendschap die daarmee gepaard gaat, is nog eens te zien in slotnummer “Gold Hole” waarbij het op het podium helemaal pandemonium wordt en niet alleen dat Murder Capital, maar net zo goed Squid en andere bevriende muzikanten op het podium verschijnen. Dag drie van Sonic City bewees de potentie van dit zootje ongeregeld. Benieuwd wat dat zal geven als dat volwassen wordt.