De tijd dat er elk jaar wel een of twee Koreaanse genrefilms onze bioscopen haalden – de hoogdagen van Memories of Murder (2003), Oldboy (2003), The Host (2006) en The Chaser (2008) – ligt ondertussen al even achter ons. Of het nu komt doordat de interesse van het publiek echt is afgenomen of doordat de verdelers schrik hebben gekregen om nog tijd en geld te steken in de promotie van niet-Engelstalige films, laten we in het midden, maar het feit blijft dat we de laatste vijf à zes jaar heel wat interessante Aziatische imports hebben gemist. Wie heeft er ooit Thirst gezien, Chan-wook Parks bat shit crazy vampierenfilm? Of I Saw the Devil, een sadistische, fascinerende thriller die bij ons straight-to-dvd ging? Hoe komt het dat Kim Ki-duk, tot pakweg tien jaar geleden een van de patroonheiligen van de arthousecinema, al jaren niet meer verdeeld raakt in Vlaanderen?
Nu goed, de redenen daarvoor zijn complex en hebben, zoals verwacht, veel meer te maken met financiën dan met kwaliteit. Punt is dat we dit najaar, bij wijze van uitzondering, toch nog eens verwend worden, eerst met de release van de ongelooflijk geestige zombiefilm Train to Busan, en in december met die van Chan-wook Parks The Handmaiden. We kunnen alleen maar hopen dat er nu ook effectief genoeg volk naar gaat kijken om een signaal te geven aan de distributeurs.
Het verhaal dan maar: de drukbezette, gescheiden zakenman Seok-woo (Gong Yoo) heeft zijn dochtertje Soo-an op bezoek voor haar verjaardag, maar is zodanig afgeleid door zijn werk dat het meisje hem al snel vraagt om haar terug naar haar moeder in Busan te brengen. Seok-woo ziet in dat er niet veel anders op zit en boekt dan maar twee zitjes op de hogesnelheidstrein. Ondertussen breekt er echter een vreemde epidemie uit in het land, die mensen op minder dan geen tijd verandert in bloeddorstige zombies. Net voor de trein naar Busan vertrekt, glipt één geïnfecteerde aan boord, wat uiteraard aanleiding is voor twee uur gore fun.
Die premisse past nog vrij conventioneel binnen het horrorgenre: je brengt een aantal personages samen op een afgesloten locatie, terwijl ze belegerd worden door hordes ondoden en je gaat vervolgens op zoek naar manieren om die situatie uit te buiten. In Night of the Living Dead (1968) was het een huis, in Dawn of the Dead (1978) een winkelcentrum en hier is het een trein, maar het concept blijft hetzelfde. Ook de personages zelf zijn op papier maar weinig opzienbarend: de relatie tussen Seok-woo en zijn dochter is nu niet direct een baken van originaliteit (zou het soms kunnen dat Seok-woo voor het einde van de film heeft geleerd om een betere vader te zijn?) en voor de rest krijgen we genreklassiekers zoals de hufterige rijkeluis die gerust andere passagiers opoffert om zelf te overleven en de hoogzwangere dame die meteen een ersatz-moeder wordt voor Soo-an.
Op narratief vlak heeft Train to Busan dus niet veel nieuws te bieden, maar waar de Koreaanse cinema vaak in uitblinkt, is juist in het creatief perverteren van genreclichés. Strikt genomen was Memories of Murder ook maar een policier zoals we er wel meer hadden gezien; The Host was ook maar een monsterfilm, maar wat deze films onderscheidde van hun meer generische Engelstalige tegenhangers, was een soort anarchistische mentaliteit. All bets were off: de regisseurs hadden geen schrik om hun hoofdpersonages onsympathiek te maken, eender wie kon op eender welk moment het loodje leggen, het geweld mocht ook echt gewelddadig zijn en exploitation bleek perfect verenigbaar met ernstige thema’s. Hier is dat niet anders: regisseur Yeon Sang-ho, die voordien vooral actief was in de animatie, toont zich in de eerste plaats een sterke vakman, die weet hoe hij suspensescènes in beeld moet zetten. Een sequens waarin enkele personages zichzelf moeten verstoppen in een toilet en daarna gered moeten worden, kan perfect dienen als blauwdruk voor genregenoten: het tempo zit helemaal goed, de geografie van de scène blijft steeds duidelijk, de montage is energiek zonder chaotisch te worden en de actie zelf wordt op een logische manier naar zijn conclusie geleid.
Een film als Train to Busan biedt eigenlijk twee uur lang variaties op een bepaald thema; in essentie keert dezelfde situatie telkens opnieuw terug, met andere variabelen en het zegt veel over Sang-ho’s capaciteiten dat hij die variaties altijd fris en opvallend weet te houden.
Sang-ho trekt ook niet voluit de kaart van de gore: tijdens het eerste half uur valt het gros van de passagiers ten prooi aan de zombies, waarna de kerncast overblijft. Die eerste golf aan zombie-aanvallen levert best wat bloederige momenten op, maar daarna neemt de regisseur bewust gas terug om zich te concentreren op de spanningen tussen de personages en om ruimte te maken voor enkele meer kleinschalige suspense-scènes. Combineer dat met vaak oprecht geestige galgenhumor en een verrassend gevoel voor pathos (Sang-ho melkt de zwangerschap van één van de hoofdpersonages schaamteloos uit voor emotioneel effect) en je eindigt met het soort genrefilm dat Hollywood al sinds de jaren zeventig niet meer durft te maken.
Wie naar dat soort dingen op zoek is, kan zelfs maatschappelijke kritiek terugvinden in Train to Busan. De klasseverschillen tussen de passagiers blijven voelbaar, zelfs tijdens een zombie-aanval, en Sang-ho schept er ook zichtbaar genoegen in om de zakenwereld waaraan Seok-woo zijn ziel dreigt te verliezen, af te schilderen als een morele woestenij die vanaf het begin eigenlijk al volzit met zombies. Die thematiek is niet bepaald subtiel, maar de hele film baadt dan ook in een over-de-top sfeertje, dat veel gemeen heeft met de anime waarin Sang-ho zijn achtergrond heeft. Train to Busan gebruikt – bewust – archetypische personages en situaties, omdat nuance nu eenmaal niet gemakkelijk te verzoenen is met het tempo en de intensiteit die de regisseur hier aan de dag legt.
En dat blijft het belangrijkste: Train to Busan is uitendelijk exploitation cinema: een uitstekend gemaakte, soms razend spannende zombiefilm. Point final. Andere Koreaanse genrefilms kleurden misschien nog wat verder buiten de lijntjes, boden meer emotionele diepgang of wentelden zich nog nadrukkelijker in hun eigen sick humour, maar in een tijdperk van platte Amerikaanse blockbusters is de film sowieso een verademing.