De promotiecampagne van Deadpool zou je bijna doen geloven dat het een nieuw fenomeen is: de vuilgebekte, vrij expliciet gewelddadige, oh zo stoute superheldenfilm. Op affiches, in trailers en EPK’s profileren de filmmakers zich als ondeugende pubers – wat uiteindelijk ook hun doelpubliek is – die, in het volle zicht van de volwassenen, ergens mee wegkomen. Piemelgrappen en afgerukte ledematen in wat normaal gezien een brave avonturenfilm zou moeten zijn. Tja. Daarbij houden ze natuurlijk met twee dingen geen rekening.
Ten eerste: zo vernieuwend is dat allemaal niet. Tot in de jaren negentig waren actiefilms bijna standaard R-rated, waardoor Bruce Willis in zijn hoogdagen op zijn dooie gemakje duizend “fucks” ten hemel kon laten stijgen terwijl hij Oost-Europese gangsters neemaaide met een machinegeweer (ho-ho-ho). Daar keek niemand van op. Het was pas rond het jaar 2000 dat filmstudio’s massaal tot de conclusie kwamen dat ze nog veel meer konden verdienen als ook jongere toeschouwers mee mochten gaan kijken, met veel zouteloze PG-13 pap als gevolg.
Het laatste jaar of twee is dat tij weer aan het keren, met niet zo lang geleden nog Kingsman, Kick-Ass en nu dus Deadpool, die zichzelf allemaal resoluut profileren als meer gewaagde tegenprogrammering. Een normale reactie op een filmevolutie die al te lang bezig is, meer niet.
En ten tweede (of was u al vergeten dat er nog een ten tweede ging komen): je kunt dan wel trots zijn op je eigen lef omdat je piemelgrappen durft te vertellen, maar ze moeten ook nog een beetje grappig zijn. En lukt dat? Is Deadpool echt zo grappig? Goh… soms wel. Met momenten. Als je er niet te veel van verwacht.
U kent de opzet van de film, dus laten we dat bondig houden. Ryan Reynolds speelt Wade, een amorele thug-for-hire die op een dag de juiste vrouw tegen het lijf loopt (Morena Baccarin als de obligate love interest) en besluit om zijn leveren te beteren. Maar zijn hoop op een gelukkig huiselijk leventje wordt al snel aan diggelen geslagen wanneer hij te horen krijgt dat hij terminale kanker heeft. Alles lijkt verloren, tot een mysterieuze organisatie hem een kans op genezing en zelfs superkrachten aanbiedt – na een lange, gruwelijke procedure verandert Wade in Deadpool, een soort X-Man (het universum van Deadpool overlapt met dat van de X-Men), maar dan nog altijd met een grove bek en slechte manieren.
En het is dan ook die grove bek, samen met regisseur Tim Millers bereidheid om af en toe een hoofd te laten exploderen wanneer er iemand een kogel door z’n hersens krijgt, die het voornaamste verkoopargument is van Deadpool. Attitude is alles in deze film en dat wordt al duidelijk vanaf de beginaftiteling, waarin de regisseur enkel genoemd wordt als “an overpaid tool” en de schrijvers als “the real heroes” – de toon is meteen gezet. Daarna wordt Wade meteen de eerste superheld ooit die, tijdens een montage van seksscènes, in de tochus genomen wordt door zijn eigen vriendin met een voorbinder (we verzinnen niets!). Deadpool verduidelijkt de plot regelmatig door tegen de camera te praten – op een bepaald moment krijgen we zelfs een fourth-wall-break binnenin een fourth-wall-break. “Hoeveel muren zijn dat? Zestien?,” vraagt Deadpool zich zelf af. En dan zijn er natuurlijk nog de insider-grapjes voor fans van het Marvel-universum. Zo zijn Colossus en Negasonic Teenage Warhead de enige twee personages uit X-Men die hier meespelen – “bijna alsof de studio niet genoeg geld had om de bekendere figuren te laten meedoen,” wink-wink, nudge-nudge, say no more. En zo gaat dat door.
Een aantal van die grapjes zijn clever en werken perfect, grotendeels geholpen door een energieke prestatie van Ryan Reynolds, die zichzelf overduidelijk staat te amuseren in de titelrol. Er kunnen zelfs een paar grapjes ten koste van zichzelf af, met verwijzingen naar zijn rol in het lamentabele Green Lantern een aantal jaar geleden. Reynolds is al een tijdje op zoek naar manieren om zijn verleden in slechte Hollywood-pulp achter zich te laten, met rollen in o.a. Buried, The Voices en The Captive, en Deadpool is in zekere zin absoluut een stap op de goede weg: een mainstream blockbuster, maar dan wel een met weerhaakjes. Een ironische superheldenfilm voor de Twitter-generatie.
Helaas kan dat soort smarty pants-humor ook al snel irritant worden. Uiteindelijk zijn alle grappen een variant op dezelfde grote meta-gag en Deadpool bereikt, ergens halverwege, dan ook een punt van verzadiging. De filmmakers weten hoe goed wij dat superheldengenre ondertussen kennen en bijgevolg proberen ze onze verwachtingen constant te snel af te zijn. Mààr – en hier wordt het meta – wij als publiek weten dàt de filmmakers dat proberen. En de filmmakers weten dat wij dat weten. En zo gaat dat spelletje door, tot je het vrij definitief beu bent. Deadpool is veel, maar oprecht of authentiek is hij nooit. Daarvoor is hij te druk bezig met ironisch en cool zijn.
Bovendien heeft de eigenlijke plot uiteindelijk maar weinig om het lijf – Deadpool heeft eerder een premisse dan een verhaal – en is debuterend regisseur Tim Miller nog niet echt wat je noemt een briljante actieregisseur. Op dat vlak sluit Deadpool wél perfect aan bij meer traditionele Marvel-films: de actiesequensen zijn erg afhankelijk van CGI, en worden gemonteerd als een desoriënterende opeenvolging van close-ups, waardoor de geografie van de scènes vaak verloren gaat.
Nu goed, begrijp ons niet verkeerd: Deadpool blijft zeker plezierig – het helpt overigens dat hij “slechts” 108 minuten duurt, wat in deze tijden van opgeblazen blockbuster-epossen van twee en een half uur een welkome afwisseling betekent. Maar we vragen ons af of de onvermijdelijke sequel de beperkingen van het concept niet ontnuchterend snel in de verf zal zetten. Lord knows dat dat met Kick-Ass wel het geval was. De tijd zal het leren. In de tussentijd is Deadpool hoe dan ook een leuker tijdverdrijf dan de zoveelste Avenger-spinoff.