Als we iets doen, dan doen we het goed. Of toch grondig. Onlangs deden we een poging om een greep uit de hedendaagse Portugese improvisatie in kaart te brengen. En dan kregen we de kans om in Lissabon twee dagen na elkaar een nieuwe negenkoppige band aan het werk te zien, waarvan maar liefst zes muzikanten een prominente rol speelden in ons overzicht. Het werd een citytrip waar we vooral uit onthouden hebben dat het geen waanidee was dat er iets gaande is, want twee avonden na elkaar transporteerde deze bende ons naar een even uniek als fascinerend werkterrein.
Het initiatief om deze band samen te stellen kwam van gitarist Luís Lopes, een van de Portugese muzikanten die na jarenlang experimenteren gaandeweg wat meer aandacht krijgt en zich intussen ontpopt heeft tot een van de eigenzinnige en opmerkelijke stemmen van zijn generatie. De kompanen die hij rond zich verzamelde, maken net als hem deel uit van de scene in Lissabon en zijn speelpartners in uiteenlopende bands. Zo waren er rietblazers Rodrigo Amado, Pedro Sousa en José Bruno Parrinha, toetsenist Rodrigo Pinheiro, bassist Hernani Faustino, cellist Ricardo Jacinto, drummer Gabriel Ferrandini en, tenslotte, sluitstuk Pedro Lopes, die met zijn combinatie van elektronica, draaitafels en percussie een centrale rol zou spelen.
De twee dagen voor de concerten plaatsvonden, was het nonet al de studio ingetrokken. Het leverde daar vier uur muziek op, die gecondenseerd zal worden tot een album, waarbij het vooral uitkijken wordt naar hoe die resultaten overeenkomen met de concerten. Het boeiende is daarbij dat Lopes vooral een aantal valkuilen wilde mijden – wat misschien ook aansluit bij de naam van het programma, ‘Praise Of Our Folly’, dat een variant is op Desiderius Erasmus’ klassieke ode aan de dwaasheid, Lof der Zotheid -, op zoek wilde gaan naar manieren die de leden zouden verplichten om buiten hun comfortzone te treden. Dat lukte twee avonden na elkaar heel goed, maar dan wel heel anders, en in sterk verschillende omstandigheden.
In Galeria Zé dos Bois, een bloeiende organisatie die er naast concerten, performances en educatieve programma’s ook expo’s aanbiedt, ging het voor een band van dit formaat alleszins een uitdaging worden om een antwoord te bieden op de komedie van het leven. Die concertlocatie, eenvoudigweg ZdB, is een plaats waar je door de locatie (pal in het uitgaanscentrum van Lissabon), akoestiek en sfeer haast gedwongen wordt om van jetje te leven. Er hangt elektriciteit in de lucht, opwinding, en dat heeft impact op de muziek. Het eerste concert stond dan ook in het teken van een soms overrompelende densiteit en loeihard volume.
Maar toch zag je ook daar dat het niet gratuit gebeurde. En de opstelling was ook al bijzonder, met twee in elkaar passende halve cirkels, met in de buitenste (achterste) kring een sextet zonder de blazers, die binnen die halve cirkel een kleinere versie maakten. Het opzet was daar om te werken met drie ‘taartjes’ waarbij de blazers geruggensteund werden door muzikanten waar ze net iets minder frequent mee samenwerkten dan de anderen. Alles om het comfort en de gewenning te mijden, en dat lukte, want de performance was er eentje die regelmatig begon te wringen en vooral heel erg grillig klonk. Soms met echte orgieën van geluid vol details en een onontwarbaar kluwen van ideeën, maar net zo vaak met drone-achtige momenten, waarbij vaak een centrale rol was weggelegd voor het ronkende en eclectische geluid van Pinheiro’s Fender Rhodes.
De muzikanten konden hun persoonlijkheden mooi uitspelen in grote en kleinere deelfracties, waarbij Amado (deze keer op tenor en altsax) regelmatig het voortouw nam, of wendingen inlaste, met zijn typische stijl (potig, maar soms ook erg lyrisch), en Ferrandini zorgde voor een pulserende wervelwind van klanken (maar geen vaste ritmes), maar waar het soms ook een puur klankenonderzoek werd, met maar liefst vier muzikanten die regelmatig de strijkstok bovenhaalden (cello, bas, gitaar, drums). Maar Jacinto trok soms ook van leer met een verbeten agressie en ruwe texturen, terwijl Pedro Lopes in de weer was met gemanipuleerde percussie op zijn draaitafels, heftig gesticulerend met stokjes en rondtollende metalen objecten, klanken die versterkt werd door de naalden. In combinatie met het drumwerk van Ferrandini stuwde dat het geheel in een onaflatende stroom van klaterende, kletterende klanken.
De eerste set was al goed voor een behoorlijk heftig uurtje, maar er werd nog een tweede aangebreid. Die was iets korter en ingetogener, al werd ze aanvankelijk snel aan de kook gebracht met een totale freak-out. De combinatie van de drie saxen was een gekmakend geraaskal, terwijl het later vooral Sousa was die een centrale rol kreeg, en met zijn imposante technieken – circulaire ademhaling, een indrukwekkende controle over tongue slapping en andere effecten – uit kon halen. Hij mocht het stuk uiteindelijk ook afronden met een verrassend lyrisch en fragiel slot. Misschien wel de ideale manier om een mentaal instabiele schizofrenie uit te beelden.
Het tweede concert in het gemeenschapscentrum SMUP, waar de programmatie gebeurt door Clean Feed-opperhoofd Pedro Costa en een kleine team van vrijwilligers, zou een uitdaging worden van een heel ander kaliber. Door het formaat van de band kon het concert niet plaatsvinden in de gezellige zolderruimte, maar werd verhuisd naar de grotere zaal beneden. Een ruimte die iets had van een combinatie van een fanfarelokaal en een sportzaal (en waren regelmatig ook de badmintonnetten gespannen worden), en dus een uitdaging zou worden voor het geluid. Dat besef, gekoppeld aan een ingenieuze opstelling, en een poging om het zo akoestisch mogelijk te houden (Pinheiro zou ook piano spelen), leidde tot een heel andere stijl en sound. De muzikanten werden verplicht om nog intenser te luisteren en vermijden dat het zou uitdraaien op een ondoordringbare soep.
Het resultaat was dat de muziek nog een paar graden abstracter werd, maar ook met minder decibels en een soberder, soms bijna impressionistisch geluid. Niet meer met een onstuimige tussen freejazz en vrije impro botsende en schurende aanpak, maar op het terrein van een meer open en gedisciplineerde aanpak. Het had soms iets van de Britse impro-school, maar net zo vaak het ritualistische van The Necks. En dan werd plots ook duidelijk dat de band de avond ervoor sterk speelde, maar nog altijd in iets vertrouwder terrein, waar de voet op het gaspedaal een en ander kon oplossen. Hier werd het stiller, fragieler en een stuk avontuurlijker. Compleet vrij, maar ook helder. Hier zat de band pas écht op nieuw terrein, en het was bij momenten van een glorieuze schoonheid.
De eerste twintig minuten leken zich in een droom af te spelen, met geluiden die van alle kanten leken te komen. Korte ideeën, instinctieve prikkels, van instrumenten die soms weinig gemeen hadden smolten gaandeweg samen in een associatieve ketting, waarbij het stokje voortdurend wisselde van eigenaar, de virtuositeit van Jacinto en Faustino nu veel sterker in de verf werd gezet, net als de eigenzinnige stijl van Lopes, die zich niet profileerde als leider, maar een schakel in het geheel was, voortdurend in de weer met strijkstok, metalen potjes en doeken, op zoek om nieuwe geluiden in te passen in het geheel. Deze muziek ademde meer. Muzikanten stapten voor langere duur opzij, de dynamiek klonk organisch, minder verwarrend, waardoor collectief en individu meer zeggingskracht kregen. Parrinha liet knappe cyclische dingen horen op zijn sopraansax, de saxen van Sousa en Amado vormden een hechte tandem.
Pinheiro kon soms eindeloos op enkele motieven blijven hangen, net als Ferrandini, die speelde met die intussen bekende, tomeloze energie, maar dat niet steeds deed met een navenant volume. Na een klein uur was de band terug beland bij de aanpak van het begin, maar was het Amado die er nog een elegische passage aan naaide, waarna Lopes alsnog in een kramp schoot en in de laatste tien minuten van het concert nog eens zijn expressieve meesterschap volledig kon tonen. Het was een heftige, gierende passage die herinnerde aan het recente Lisbon Connection. Het was meteen ook een machtige apotheose voor een ononderbroken improvisatie van tachtig minuten.
Twee avonden, samen goed voor een kleine drie uur live interactie, maar waarbij vooral opviel dat de resultaten enorm kunnen verschillen naargelang de aanpak, opstelling en akoestiek van de omgeving. En waren we na die eerste avond al danig onder de indruk, maar misschien ook wat lamgeslagen door de soms verwarrende performance, dan leverde het nonet daags nadien een prestatie af die een paar niveaus hoger belandde, waar het vermogen tot excessieve kracht in evenwicht gehouden werd met een fijnzinnige sensibiliteit en een schier eindeloze reeks mogelijkheden daartussen. Uitdagend, bedwelmend, ontluisterend, meeslepend. Een knappe verdienste van Lopes, die het potentieel van zijn collega’s correct inschatte, maar ook van de band, die bestond uit negen muzikanten die zonder uitzondering indruk maakten, hun capaciteit ten volle konden benutten zonder elkaar voor de voeten te lopen. Het is dan ook te hopen dat het niet blijft bij een album (heel benieuwd hoe dat gaat klinken) en deze twee concerten.