In zijn vrij korte carrière — zijn debuut als leider verscheen amper vijf jaar geleden — heeft de jonge saxofonist al een aardige reputatie bij elkaar gespeeld. Je weet intussen dat je van Jones geen doorsneekost moet verwachten en toch zal de verrassing bij velen groot zijn wanneer ze dit zilveren schijfje voor het eerst in de cd-lade schuiven. Jones pakt uit met zijn stoutmoedigste project.
Waarom? Omdat Darius Jones zelf niet te bekennen is op de plaat. Hij componeerde de muziek wel, maar laat het uitvoeren over aan The Elizabeth-Caroline Unit. Dat zijn vier vrouwen die de vijftien composities van Jones dus a capella uitvoeren. En waren Man’ish Boy (A Raw & Beautiful Thing) (2009), Big Gurl (Smell My Dream) (2011) en Book Of Mæ’bul (Another Kind Of Sunrise) (2012) al eigenaardige versies van (free) jazz — maar nog altijd jazz — dan is die connectie hier verdwenen. Dit is geen zwierig kwartet dat swingt of de Glorie Gods bezingt in onvervalste blues- of gospelstijl. Nee, dit is heel wat anders.
Darius Jones laat de vier vrouwen — Sarah Martin, Amirtha Kidambi, Jean Carla Rodea en Kristin Slipp — een werk uitvoeren dat op papier misschien nog ongewoner is. Ga er misschien even voor zitten. Net als de vorige drie releases is The Oversoul Manual een deel van de Man’ish Boy-cyclus. Die kreeg hiervoor al gedaante via een schier oneindige verbeelding, iets waar het kleurrijke en surreële artwork van Randall Wilcox ook al toe bijdroeg. Nu gaat Jones een stap verder: de vier stemmen zijn samen de moeder van Man’ish Boy. Zij zijn samen een Unit, en dat is er op de planeet Or’gen voor nodig om een kind ter wereld te brengen. Een spiritueel verbond van die vier.
Het uitvoeren van die cyclus van vijftien songs, waarbij elk lid van de Unit wijsheid, ervaring en wensen voor het kind kan bijdragen, is het geboorteritueel dat centraal staat. Die ‘gebruiksaanwijzing’ werd bovendien ook nog eens geschreven in een zogezegd eeuwenoude taal (enkel gesproken op de planeet Or’gen), die door Jones werd uitgevonden. Ze bestaat uit een combinatie van eenvoudige onderdelen van een toonladder (‘do’, ‘fa’, ‘sol’ …), samen met cijfers en een resem uitgevonden woorden (‘nok’, ‘bor’, ‘ker’ …), die geveinsde mythologie koppelen aan iets tussen een eenlettergrepige code en kindertaal à la Robert Wyatt.
De basis ervoor was Jones’ ervaring met communicatie: hoe die kan mislopen in het dagelijkse leven, maar soms ook concepten als taal overstijgt. Het doel was dus om een daad van communicatie te creëren, waarin hij zowel aan- als afwezig was en die een zekere vorm van universaliteit ambieerde. Het maakt immers niet uit welke talen je spreekt, de stemmen moeten niet letterlijk begrepen worden. Dan rest natuurlijk de vraag hoe dat klinkt. Wel, erg divers. De stukken, waarvan de titels bestaan uit bolletjes en driehoekjes, variëren qua lengte (van amper een minuut tot zeven), bezetting (alles tussen solo’s en kwartetuitvoeringen) en dynamiek. Soms heeft het iets van compleet uitgebeende volksmuziek waarbij je eerder zou denken aan eeuwenoude folktradities uit het hoge noorden, op andere momenten denk je aan de weemoedige harmonieën uit de Balkan.
Het was Jones’ bedoeling om hier een rijke waaier aan ervaringen en gevoelens in te stoppen en dat is alleszins gelukt. Het ene moment word je in vervoering gebracht door dromerige schoonheid, maar de stemmen krijgen soms ook rauwe, kermende randjes, schieten uit met semigrappige uitspattingen of kronkelen voluptueus, gespannen of aftastend rond elkaar in onvervalste operatraditie. Het is afwisselend intrigerend, desolaat, ritualistisch en theatraal, koormuziek die soms een beetje neigt naar de avant-garderituelen van Zorn, maar net zo vaak weggegrepen lijkt uit de betere kerkdienst, compleet met ondertoon van dienstbaarheid en verheven extase.
Kortom: Darius Jones heeft een plaat gemaakt die geen mens had kunnen verwachten, zelfs niet op basis van zijn originele voorgangers of het eigenzinnige werk met Little Women en Matthew Shipp. Geen idee wat Fred Brouwers erover te zeggen zou hebben, maar dit brokje ceremonie is een van de meest merkwaardige stukjes muziek die hier recent passeerden. Je moet maar het lef hebben (en de kans krijgen, natuurlijk) om zo’n onwaarschijnlijke ambities en visie na te jagen. Rest enkel de vraag wat Darius Jones hierna gaat uitvreten. Verrassen zal na dit stukje a capella sci-fi alleszins niet meer zo makkelijk zijn als voorheen.