Ongeveer gelijktijdig laten twee wervelende pianotrio’s van zich horen met een tweede plaat. Zijn er enerzijds heel wat overeenkomsten – zoals het feit dat eigenlijk geen van de zes muzikanten beschouwd kan worden als een doorsnee jazzmuzikant -, dan zijn er ook meer dan voldoende verschillen om te kunnen spreken van twee unieke karakters.
Sinds de release van debuutplaat wirklich Welt so hebben die van De Beren Gieren niet stilgezeten. Ze hebben hun residentie in de Gentse Vooruit niet enkel ingevuld met samenwerkingen met zwaargewichten als Ernst Reijseger en Louis Sclavis, maar hebben zich, samen met de Portugese trompettiste Susana Santos Silva, ook gewaagd aan Schuberts Forellenkwintet. Daarnaast zijn de drie ook nog eens in actief in allerhande projecten buiten De Beren Gieren. Pianist Fulco Ottervanger en Simon Segers vind je zo ook terug in Stadt (die eveneens een debuutplaat aanbiedt in deze periode), terwijl bassist Lieven Van Pee zich bezighoudt met elektronische muziek, maar ook te horen is in het uitstekende Gentse jazzkwintet Moker.
De Beren Gieren is echter een heel ander en complex verhaal en laat horen dat hij nog altijd die slappe koord tussen de klassieke insteek en de knetterende jazz bewandelt met vanzelfsprekend gemak. Dat zorgt er soms voor dat er moeilijk grip te krijgen valt op de met vrije verbeelding behandelde composities, al is het verrassingseffect en de veelzijdigheid van de drie net een troef. Van meet af aan wordt immers duidelijk gemaakt dat dit trio niet voor een gat te vangen is: “Asbrokken” gaat van start met hortende en stotende uithalen en een potige groove, maar het duurt niet lang voor de muziek terugplooit in zichzelf en Ottervanger uitwijkt naar sonate-achtige impressies.
Je hebt een hele resem stukken – “Vakantiebestemming” en “The detour fish” zijn daarvan mooie voorbeelden – die door een terugkerend element herkenbaar zijn voor een tijdje, maar regelmatig van gedachten lijken te veranderen en andere oorden opzoeken. Soms met exuberante ideeën, maar net zo vaak met een opmerkelijke beheersing. Vooral dat laatste staat nu sterker in de verf, samen met een iets donkerder randje. Je hebt nog altijd wel van die nerveuze spielereien die enkel van een stel Jonge Turken kunnen komen, zoals het holderdebolderstukje “Knalsonate” (bekijk zeker eens de amusante clip) en het heupwiegende “Koekjes ’s nachts”, maar ze worden omringd door verhalen met een moeilijker te definiëren gedaante.
Met “Broensgebuzze VI” wordt kort weerwoord geboden op de krappe, identiek getitelde stukjes van de debuutplaat, tijdens “Stadspark (staat niet op zich)” zie je die Ottervanger zo omhoog wippen op z’n stoeltje, “Sitting on a fence” zorgt voor de hardnekkige vingerknip (want dat kunnen ze ook), terwijl het compacte groovestuk “Curious young woman” een mooie aanloop is naar het kronkelende “Slippery men (on the riverbank)”. De afsluiter, het luchtige dartelende “Ontdekking van materie”, wordt dan weer uitgeleide gedaan door tien minuten stilte en een verloren gelopen flard onzin. a raveling sluit mooi aan op wirklich Welt so met uitgepuurde resultaten. Je hebt soms het gevoel dat ze de piek van hun kunnen nog niet bereikten, maar het trio behoort absoluut tot het boeiendste dat deze contreien te bieden hebben.
Als het eerste trio in Gent bleef om zijn plaat op te nemen, dan deed Too Noisy Fish het tegenovergestelde: het vliegtuig naar de Verenigde Staten nemen, om er samen te werken met gerenommeerde producer Oz Fritz, die namen als John Cale, Bill Laswell, Ornette Coleman en Tom Waits in z’n gastenboek heeft staan. En Meatloaf. Sshht. Fritz heeft alleszins gezorgd voor een gespierde, in-your-face-geluidsmix, maar het zou ook te ver leiden om te zeggen dat er een sterke breuk zou zijn met debuutalbum Fast Easy Sick. Dit is gewoon de sound van Too Noisy Fish, die net als heel wat ingrediënten overgenomen is van zijn voorganger: dus inclusief de humor, de bruisende energie, de baldadige portie rock-‘n-roll, de combinatie van auditief gespetter met een verrassende toegankelijkheid.
Pas op, het zou best wel eens kunnen dat een wat meer bezadigd jazzminnaar hier wat geïrriteerd van wordt – die ratelende drums van Verbruggen of dat aanhoudende nootje in het reggaegetinte “In Dust We Trust” hébben dat potentieel -, maar het blijft toch knap hoe ze door een halve eeuw jazzgeschiedenis razen met zo’n gulle, exuberante aanpak. Opener “Bring It Home/Oh God” alleen al. Die eerste helft is doordrongen met het lage gedreun van 70’s soundtracks, bevat een razende performance van de drummer en een onstuimige strijkstoksolo, of is het eerder een –marteling, waarbij Roseeuw vastbesloten lijkt om het instrument in twee te zagen. Het tweede luik zoekt het dan op ingetogener terrein, ’s nachts rond een uur of twee, maar dan is het wel zo’n lepe ommezwaai. Om te kijken wie bij de les blijft.
De combinaties die hier uitgetest worden tarten ook de conventies – “In Dust We Trust” lijkt hier en daar te verwijzen naar de minisuites van Randy Newman, maar wordt op zijn beurt dan weer gevolgd door het machtige “Necrophilology”, waarvoor de band de laatste vier minuten van Tarkovsky’s klassieke sci-fi film Stalker gebruikt. Geluiden van een krakende voice-over, rinkelend glas, een hijgende hond en een daverende trein, en daarop dan een doodsserenade waarbij je nekhaartjes zo overeind gaan staan. Mooi om te horen hoe het stuk niet stilvalt na het gebruikte fragment, maar overgaat in een slepende, pikzwarte blues die smeekt om het gezucht van Melanie De Biasio. Dat geduldig rotzooien met stijlen, vormen en sferen beheersen ze tot in de puntjes. Je moet van goeden huize zijn om een lap als “PTMA” boeiend te houden van de eerste tot de laatste seconde.
Soms kunnen de hoekige composities met hun haaks op elkaar staande verhoudingen ook gewoon een lekker stuk swingen en razen. “Defenestration” past in de traditie van de releases die midden jaren zestig op Blue Note verschenen: wild en ongedurig, maar ook onweerstaanbaar catchy. De voet blijft meetikken. De onzin slaat dan weer toe in het gezapig wiegende “Slow B”, misschien wel het meest traditioneel klinkende jazzstuk, dat hier de nek wordt omgewrongen door een rinkelende telefoon (idem voor de compacte tegenhanger “Fast B”) en gevolgd wordt door het met antieke computergamesblieps volgestouwde “Jazz Invaders”. Ideaal om de jazzpuristen mee op kast te jagen. Erna kunnen die zich toch weer vermeien met de (Charlie) Parkerreferentie in “Segmented”. En zo prikkelt, trippelt, bonkt en dreigt Fight East Sleep meer dan een uur zonder ook maar een seconde te gaan vervelen. Met dergelijk uitbundig spelplezier, memorabele composities en een knappe sound is de tweede Too Noisy Fish dan ook een klepper van formaat geworden. Wie ooit al dacht dat dit een veredeld nevenproject was, wordt nu onverbiddelijk de mond gesnoerd.
Beide bands zijn momenteel de hort op. Op 3/10 stellen ze in De Handelsbeurs samen hun nieuwe album voor. Daarna gaan ze elk verder. Meer info hier en hier.