Als er al filmgenres bestaan die critic proof zijn, dan moet het holocaustdrama daar ongetwijfeld hét ultieme voorbeeld van zijn. En dan hebben we het niet over critic proof op de manier dat een grote Hollywoodblockbuster dat is, waarbij het niet uitmaakt of de critici hem goed of slecht vinden, omdat de mensen toch wel gaan kijken. Nee, het gaat over critic proof in de zin van: durf hem maar eens slecht te vinden. Durf maar eens degene te zijn die naar een film kijkt over het tragische historische lijden van een heel volk en daarna zegt dat je hem toch maar wat saai vond. Films over de holocaust dragen hun eigen onderwerp met zich mee als een soort bescherming tegen al te scherpe kritische blikken, maar tegelijk moet je jezelf wel afvragen: valt er nog iets nieuws over te zeggen? Is er iets dat een nieuwe film nog kan toevoegen aan het canon van drama’s dat we al gehad hebben? Misschien dat het in theorie wel mogelijk is, maar met In Darkness, Agnieszka Hollands Oscargenomineerde film over het lot van een handvol joden in het Polen van 1942, zullen we er in ieder geval niet geraken. Holland levert een klassieke, zelfs ietwat formeel aandoende film af, die de oubolligheid enkel weet te vermijden omdat hij zich zodanig wentelt in de smerigheid en miserie van die periode.
Het waargebeurde verhaal speelt zich af in Lvov, waar in de winter van ’42 het joodse getto ontruimd wordt – een groot deel van de mensen wordt ter plekke afgeslacht, de rest wordt overgebracht naar een concentratiekamp. Een kleine groep neemt zijn toevlucht in de riolen onder de stad – een uitgebreid netwerk aan ondergrondse tunnels, waar ze zich schuilhouden tussen de ratten. Ze worden geholpen door rioleringswerker Leopold Socha (Robert Wieckiewicz), die zich aanvankelijk alleen maar interesseert in het geld dat hij ervoor kan krijgen. Maar de weken worden maanden en uiteindelijk begint Socha zich het lot van de joden oprecht aan te trekken.
De plot is dus in principe een kleinschaliger variant op het thema van Schindler’s List: een oorlogsprofiteur die met de tijd verandert in een altruïst. Maar waar Spielberg uiteindelijk nog gelooft in de fundamentele goedheid van de mensen, heeft Holland een veel cynischer, harder verhaal geconstrueerd. Voor de regisseur, wiens eigen moeder vocht in het Poolse verzet, moet dit een zeer persoonlijk project zijn geweest: ze draagt de oorlog mee in haar familiegeschiedenis, brak internationaal door met een heel ander soort holocaustfilm, Europa Europa, en heeft naar verluidt al sinds het begin van de jaren tachtig een scenario in haar schuif liggen over het joodse getto van Warschau en de opstand daar. In Darkness is waarschijnlijk het dichtste dat ze ooit zal komen bij het realiseren van dat oude droomproject. Misschien daarom ook dat ze een verplichting voelde om all the way te gaan, en haar publiek met zijn neus op de feiten te drukken. Hoe dan ook, In Darkness maakt er punt van om zo deprimerend mogelijk te zijn.
Veel van dat (bijna) nihilistische toontje van de film schuilt hem in de portrettering van de joodse personages zelf, die niet, zoals in Schindler’s List, een nobele groep survivors vormen die elkaar proberen te steunen, maar die elkaar de keel zouden overbijten om zelf te overleven. Eén van de mannen bestijgt zijn minnares terwijl zijn eigen vrouw en dochter toekijken. Wanneer Socha voor de eerste keer eten komt brengen naar de groep, vechten ze met elkaar om een korst brood. En wanneer één van de kinderen wat te veel zeurt en huilt, richt één van de mannen zowaar een pistool op haar. De suggestie is dat deze joden misschien wel de historische slachtoffers van de situatie zijn, maar daarom nog niet per sé goede mensen.
Die lelijkheid van de film en de personages is absoluut verdedigbaar: het is ongetwijfeld eerlijk, en Holland verdient punten omdat ze de impact van haar prent op geen enkel moment probeert te verzachten. Maar na een tijdje begint het ook té zelfbewust, te zeer een pose te lijken. “Kijk eens hoe hard ik durf te zijn,” lijkt Holland uit te schreeuwen. Waarvan akte. Maar die lelijkheid zelf leidt daarom nog niet tot zinvolle inzichten. Holland is een zeer prozaïsche regisseur: elke scène betekent exact wat er op het scherm te zien is, niet meer en niet minder. Ze zoekt – bewust – nergens poëzie op, nergens symboliek, nergens iets dat de film kan verheffen boven zijn voor de hand liggende smerigheid, boven zijn preoccupatie met geweld, drek, ratten en stank. Het is hard, ja, en het zal je nog wel even bijblijven. Maar dan wel op dezelfde manier waarop destijds Mel Gibsons Passion of the Christ je bijbleef: je wordt gewoon zodanig lang door de film op je kop getimmerd dat je ’t wel moét onthouden.
Nu goed, als je de film op zijn eigen voorwaarden bekijkt, wérkt hij wel. Je verveelt je niet en de geleidelijke verandering in Socha’s karakter wordt goed opgebouwd, niet in het minst door de subtiele, volstrekt overtuigende acteerprestatie van Robert Wieckiewicz. Hollands enscenering is zeer klassiek en mist de cinematografische flair van een Spielberg of zelfs van een Polanski (hoezeer die ook soberheid nastreefde in The Pianist). Ook dat past weer in het concept van de film: Holland wil helemaal geen cinema maken; ze zoekt enkel een vorm waarin ze de horror van de jodenvervolging voelbaar kan maken. En daarvoor zijn eenvoudige camerastandpunten, traditioneel opgebouwde scènes en een rustig, gelijkmatig tempo meer dan genoeg. Dat alles gezegd zijnde, moet je wel toegeven dat het knap is hoe ze erin slaagt om een film te maken die zich voor meer dan vijftig procent in een riool afspeelt en toch vermijdt om een zwart gat op het scherm te worden.
Is het ook effectief meer dan genoeg? Dat hangt er maar van af waar je jezelf aan verwacht. Van moment tot moment sleept het drama je zeker en vast mee, maar achteraf is er niet veel waar je mee achterblijft. Holland heeft in essentie gewoon een zoveelste anekdote uit de holocaust aan pellicule toevertrouwd, zonder op zoek te gaan naar grotere thema’s of algemene conclusies. Wie zin heeft in zo’n anekdote, weet waar naartoe.