Waar andere scenarioschrijvers zich veelal bekommeren om historische presidenten, wilde tijgers of agressieve cowboys, zoekt regisseuse Fien Troch het dichter bij huis en laat ze zich inspireren door het wel en wee van kinderen. Als ze niet ten prooi vallen aan een onvoorzichtige chauffeur of op zeer mysterieuze wijze van de aardbol verdwijnen, krijgen ze wel de ene tegenslag na de andere te verwerken. In vergelijking met het knappe debuut Een ander zijn geluk (2005) en het stroeve Unspoken (2008) plaatst Troch in Kid echter voor het eerst de kinderen zelf voor haar camera en lapt ze aldus één van de belangrijkste regels binnen de filmwereld (“Never work with animals or children”) aan haar laars. Maar laat dat nu net één van haar meest ontroerende, grappige en visueel verbluffende films opleveren.
‘Kid’ gaat over de zevenjarige jongen Kid die samen met zijn oudere broer Billy en zijn depressieve moeder op een varkensboerderij woont. Een vader is er in geen velden of wegen te bekennen, waardoor de opeenstapeling van schulden op de schouders van de moeder terechtkomt. Wanneer door een tragisch voorval de jongens bij hun vrome tante en nonkel worden ondergebracht, krijgt het weerbarstige karakter van Kid verontrustende proporties.
Al vanaf de eerste weerklank van klokkengelui kruipt de dorpse plattelandssfeer van ‘Kid’ in je kleren. In combinatie met de shots van spuuglelijke interieurs, uitgestrekte maïsvelden en verlaten parkings van winkelcentra overvalt je zowel een gevoel van charmante gezelligheid als van eenzaamheid, kigheid en vervreemding. Trochs personages zijn weinig spraakzaam en staren meer naar verre einders dan dat ze elkaar toespreken. De clues zitten dus eerder verborgen in de kruisende blikken en kleine gebaren dan in de gesprekken. Dat Troch zeer karig is met dialogen werd reeds duidelijk in haar vorige films, met dit verschil dat het gebrek aan uitleg en woordenwisselingen in ‘Kid’ niets geforceerd of kunstmatig heeft, maar bijdraagt aan de bevreemdende en vaak afstandelijke omgeving waarin de twee jongens zich bevinden. Vooral Kid blinkt uit in zwijgzaamheid, maar compenseert die stiltes door zijn rebelse gedragingen en nukkige tronie, die meer onthullen dan eender welke dialoog. De verstilde shots van de personages – alsof ze op een onbewaakt moment gefilmd worden en op die manier in al hun verzonken verdriet worden gevat – hebben met andere woorden niet enkel iets esthetisch, maar dragen ook werkelijk iets bij aan het verhaal. Wanneer er dan wel gesproken wordt, is dit met een sappig Kempens dialect (dat dankzij Tom Boonen en Jehaan en Petrik enkele jaren geleden een ware boom heeft gekend).
Op hun beurt roepen de sponsen broekjes, lelijke ziekenkasbrilletjes en witte turnsloefkes herinneringen op aan vervlogen tijden waarin zomers eindeloos duurden en kattenkwaad dagelijkse kost was. Troch weet met andere woorden hoe ze de wereld van de jonge energie– en fantasierijke kinderen moet weergeven, maar slaagt er eveneens in op een zeer subtiele en nergens sentimentele manier de wrede realiteit van de volwassenen gestaag te laten doordringen. Toch is het niet al kommer en kwel dat de klok slaat in ‘Kid’. De momenten dat er effectief geschaterd, gegrinnikt of geglimlacht kan worden zijn talrijk (met het mollige vriendje van Kid in een glansrol). Daarenboven zijn de uit het leven gerukte momenten die Troch vastlegt – de nonkel die vraagt om aan zijn vinger te trekken of de halfslachtig uitgevoerde turnoefeningen – vaak zo banaal dat ze grappig worden. Ook de alledaagse en vaak afstotelijke interieurs van de fermettes met hun kitscherige beeldjes, nietszeggende schilderijtjes en alomtegenwoordige kruisbeeldjes, komen uitgebreid aan bod. Het zijn deze snapshots die Trochs sublieme oog voor detail onthullen en het (Vlaamse) leven zoals het is etaleren. Als sfeerschepper is de regisseuse met andere woorden duidelijk in topvorm.
Bovendien wordt ‘Kid’ bevolkt met sublieme (amateur)acteurs. Jonge snaak Bent Simons acteert, met een gezicht als een bulldog die op het punt staat toe te slaan, met een ongelooflijke naturel. Als rebels ettertje weet hij perfect zijn liefde voor zijn mama te combineren met een onverzettelijke dwarsheid. Tegelijkertijd wordt de constante spanning en tragiek – het wegvallen van de depressieve moeder, het afscheid van zijn tante en nonkel – in zijn nog jonge leventje subtiel merkbaar door zijn gedrag en houding. Zijn smalle, tengere schouders lijken bijvoorbeeld haast te bezwijken onder de druk. In vergelijking met zijn oudere en veel serieuzere broer Billy (een eveneens knappe Maarten Meeusen) weigert Kid braaf te gehoorzamen en dat maakt hem even dwars als charmant.
‘Kid’ is uitgepuurde cinema op zijn best, met een universeel menselijk verhaal, een knappe visuele stijl en een apotheose die de adem doet stokken. Vlaamse cinema op topniveau!