Nee de Nederlandse essayist Bas Heijne heeft met Moeten wij van elkaar houden? geen relatiehandboek geschreven, zoveel maakt de ondertitel Het populisme ontleed bij zijn essay duidelijk. Maar een analyse in de academische zin mag het werk ook niet heten, veeleer is het een pamflet dat nu eens scherp en krachtig en dan weer simplistisch en ongenuanceerd zijn stelling hard tracht te maken.
Af en toe verliest Heijne wel eens de trappers en blijft hij ondanks alles toch te veel steken in een “linkse” analyse die de balk in het rechtse oog ziet maar niet de gammele constructie in het eigen ooglid. Op verschillende andere plaatsen in zijn essay weet hij echter zonder schroom of oog voor overtuiging de vinger op de stinkende, etterende wonde te leggen vanuit het idee dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken. Opvallend en enigszins paradoxaal daarbij is dat hij ook een begrip aan de dag weet te leggen voor bepaalde denkbeelden en deze niet vanuit een ivoren toren veroordeeld maar plaatst binnen tradities zonder ze daarom goed te keuren.
De licht melancholische aanzet van het essay mag daarvan als een voorbeeld bij uitstek gelden, in bepaalde kringen wordt wel eens lacherig gedaan over “identiteit” of “volkscultuur” maar hoe ongrijpbaar deze begrippen ook mogen zijn, het blijft een realiteit dat de mens een groep zoekt waartoe hij behoren kan en dat dit vaak gepaard gaat met een gevoel van nostalgische geborgenheid. Dat deze nostalgie en drang naar een onbestaand verleden en identiteit lijdt tot een verbeten angst voor het andere is de jammere keerzijde.
Geen wonder dus dat identiteit zo verbeten verdedigd wordt zonder dat iemand het ooit afduidend kunnen omschrijven heeft. Van het identiteitsvraagstuk naar populisme is een kleine stap, wat in “Een nieuwe beweging” fraai geschetst wordt. Andere facetten van dit populistisch denken dat zich lijkt te uiten in een individualisme enerzijds en een wij-gevoel anderzijds wordt in andere essays verder uitgewerkt en tegen het licht gehouden. Dat Heijne daarbij in de eerste plaats het rechts-populisme viseert, mag niet verbazen, al pleit het voor hem dat hij in “Een dode kariboe” ook links een veeg uit de pan geeft.
De rode draad doorheen de op zichzelf staande essays wordt gaandeweg duidelijker doordat Heijne bepaalde thema’s opnieuw aan bod laat komen binnen een andere setting. Het gevoel grip te verliezen op de situatie en daaraan gekoppeld een gekleurde herinnering aan hoe het vroeger beter was, vormen samen met een toenemend individualisme en blindheid voor de standpunten van de ander een belangrijke onderstroom van de verschillende uitingen van populisme. Opvallend daarbij is hoe de ene partij deze gevoelens treffend weet te bespelen en manipuleren terwijl de andere partij zichzelf verliest in idealen die ze zelf niet hard weet te maken.
Zoals voor elke essaybundel geldt, in het bijzonder voor deze die wensen te provoceren, vergaloppeert Heijne zichzelf nu en dan en kan gerust opgemerkt worden dat bij sommige analyses de stelling dat van dik hou planken gezaagd worden zeker opgeld maken. Desalniettemin blijft Moeten wij van elkaar houden? een interessante reflectie op onze maatschappij met als belangrijkste boodschap dat aan de menselijke natuur op zich weinig veranderd kan worden maar dat wie dat in het achterhoofd houdt des te beter gewapend is tegen de populistische en retorische trucs.