Saddle Creek, 2011
Universal
Van alles wat Jack White ooit gedaan heeft, hebben we altijd het
meest van The
White Stripes gehouden. Eenzelfde vlieger gaat op als het Conor
Oberst betreft. Niet dat Monsters of Folk niet
aardig waren, of dat zijn solodebuut er niet
mocht zijn, maar het ontbrak die projecten aan de dwingende kracht
van ‘Lifted or the Story Is in the Soil, Keep Your Ear to the
Ground’, de alles verzengende tristesse van ‘I’m Wide Awake, It’s
Morning‘ of het muzikaal exquise van ‘Cassadaga‘. Wie
schetst onze volksdans toen we vernamen dat Oberst met ‘The
People’s Key’ nog eens – en naar verluidt voor het laatst – onder
het Bright Eyesvaandel ging werken? Alvast Darren Aronofsky
niet.
En toch hebben we na het veelvuldige beluisteren van de plaat
het gevoel van een kalende reis terug te komen. Het zal
ongetwijfeld deels te maken hebben met de verwachtingen die Bright
Eyes in het verleden schiep, maar het voornaamste euvel aan dit
kleinood is dat het de dans is die Oberst altijd zo mooi wist te
ontspringen; die boerencharleston genaamd ‘banale
middelmaat’. Zo kunnen pakweg ‘Triple Spiral’ en ‘Beginner’s Mind’
als emblematisch voor het album beschouwd worden. Niet dat het geen
aardig wegrockende popsongs zijn, maar muzikaal zit er niets aan
dat hen boven het niveau van pakweg Travis uitduwt.
Daarnaast heeft Oberst ervoor gekozen om met ‘Approximate
Sunlight’ en ‘One for You, One for Me’ twee tussendoortjes op het
album te werpen. Ook daar is an sich niks mis mee – ‘Soul
Singer in a Session Band’ is een van onze favorieten – maar op een
album dat al door middelmaat beheerst wordt, helpt het niet om het
vlees te kruiden. ‘Approximate Sunlight’ breekt op esoterische
wijze dan wel even de rockende nummers die ervoor kwamen, maar is
uiteindelijk toch weinig meer dan wat spielerei, en ‘One
for You, One for Me’ is gewoon een leuk tussendoortje. Tel daarbij
op dat ook ‘Jejune Stars’ niet meer is dan een popdeuntje en dat
het psychedelische ‘A Machine Spiritual (In the People’s Key)’
nooit van de grond komt, en je hebt toch al de helft van het album
achter de kiezen. Als we daarbij verhalen hoe single ‘Haile
Selassie’ het moet hebben van zijn rastafarithematiek, maar zich in
de verlengingen nipt en wellicht tegen de gang van het spel in
verliest in die waas (“Calling me home like Haile Selassie” – ik
wil wel hoor), zit je over die vijftig procent.
Toch is ‘The People’s Key’ op elk ander moment opnieuw een
schare aan bewijsstukken voor het onvatbare en onnavolgbare talent
van Oberst. ‘Firewall’ is ook rastafari, maar door de spirituele
wijsheden brakende stem van Danny Brewer eveneens het mystieke
Cassadaga waarnaar de vorige plaat genoemd werd. Het is niet altijd
even zinnig wat Brewer orakelt, maar het is meer camp dan Star Wars
ooit geweest is, en Obersts introductie die erop volgt had perfect
‘Clairaudients 2.0’ kunnen zijn. In elk opzicht een compliment. Ook
‘Shell Games’ is zomers, sierlijk en toch weer asgrauw – inktzwarte
teksten verpakt in opzwepende ritmes, we ruiken een motief. En met
‘Ladder Song’ heeft Oberst een enig mooie maar vervaarlijk diep
snijdende klomp wanhoop op piano geproduceerd, ter nagedachtenis
aan een vriend die Obersts onderliggende gevoel van dat sprankeltje
hoop aan de einder niet meer voelde.
De kracht waarmee Oberst zijn woorden tot lyriek smeedt is ook
hier in elk vers aanwezig, en tussen de songs die het aan spirit
ontbreekt, zit net genoeg kruim om te weten dat we hem niet kwijt
zijn. We hebben zijn uitstapjes naar spiritualiteit, rastafari en
mediums nooit helemaal gesnapt, maar dat deed er niet toe, want wat
hij uit die groeven beeldhouwde was altijd een universeel gevoel
van kunst met een grote K. Laat Oberst de wisselvalligheid van
geest hebben om er nog een allerlaatste Bright Eyesplaat uit te
persen die van het trio ‘Lifted’ – ‘Wide Awake’ – ‘Cassadaga’ een
kwartet maakt. Het mag voor ons part rond Vlaams-nationalisme
draaien.
Bright Eyes zijn op zaterdag 2 juli te bewonderen in de
Pyramid Marquee op Werchter.