Met Dertien (Black Swan Green) nam David Mitchell afscheid van de grillige structuur die zijn vorige romans kenmerkte. Het semiautobiografische verhaal kende geen caleidoscopisch verhaalverloop en speelde evenmin met feit en fictie. Die rechtlijnige verteltrant keert nu terug in de langverwachte opvolger.
Niet minder dan vier jaar deed Mitchell er over om De niet verhoorde gebeden van Jacob De Zoet (The Thousand Autumns of Jacob de Zoet) te schrijven, tijd die overigens grotendeels opging in opzoekingswerk. In De niet verhoorde gebeden van Jacob De Zoet richt Mitchell zijn aandacht op Deshima, het eilandje voor Japan waar de Nederlandse Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) eeuwenlang huis hield en als enige handelspartner tussen het Westen en het Oosten gold. Tot in 1853 finaal het doek viel over de handelspost doordat het niet langer alleen de Nederlanders waren die toegelaten werden tot deze voorpost van Japan.
Het latent en soms zelf openlijk racisme dat zowel door de Nederlanders als de Japanners (in het boek consequent “Japanezen” genoemd) beleden werd, vormt dan ook maar een van de rode draden van het boek, met als belangrijke andere focus de schijnbaar niet uit te roeien corruptie die de hele VOC in zijn greep hield. Om aan dat laatste een halt toe te roepen heeft de compagnie een nieuw opperhoofd (de titel verleend aan het hoofd van de handelspost) aangesteld. Opperhoofd Vorstenborsch en zijn klerk Jacob de Zoet zijn samen afgereisd om voormalig opperhoofd Daniël Snicker aan te houden en orde op zaken te stellen.
Voor de diepgelovige en onkreukbare de Zoet is zijn verblijf op Deshima zowel de hel als een buitenkansje: het geld dat hij met deze opdracht verdient, zal volstaan om te kunnen huwen met zijn geliefde Anna, maar daarvoor dient hij jaren te dienen in een vreemd land waar het hem verboden is zijn christelijk geloof te belijden terwijl de corruptie onder zijn landgenoten en werkmakkers hoogtij viert. Toch is er ook een lichtpuntje: de Japanse vroedvrouw Orito Aibagawa, die als enige vrouw studeert onder de Nederlandse arts Marinus, een verlichte vrijdenker.
Maar de toenaderingspogingen van de Zoet lopen niet van een leien dakje, want niet alleen worden alle contacten tussen de bevolkingsgroepen tot een minimum beperkt, ook Marinus zelf staat niet toe dat zijn gewaardeerde leerlinge door de Zoet gereduceerd zou worden tot een concubine, zelfs al zweert de Zoet dat zijn intenties oprecht en eerbaar zijn. Voor het ook maar zover kan komen, wordt Aibagawa echter van de handelspost weggevoerd en blijft de Zoet machteloos achter. Veel tijd om te treuren heeft hij echter niet, want met het vertrek van Opperhoofd Vorstenbosch komt hij plots alleen te staan in een omgeving die hem weinig goed gezind is.
Het is een lange aanloop die Mitchell ditmaal neemt vooraleer het verhaal echt van start gaat en de focus van de Zoet verschuift naar andere personages met Orito Aibagawa in het bijzonder. Maar die valse trage start is nodig om het verhaal te begrijpen en diepgang te verlenen. De ingewikkelde structuren en verhoudingen , vormgegeven door rituelen en tradities, spelen een onmiskenbare rol in het verhaal en het verdere verloop ervan. Pas door vertrouwd te raken met de onderlinge verhoudingen en vastgelegde rolbepalingen wordt duidelijk hoe knap Mitchells verhaal in elkaar zit.
De niet verhoorde gebeden van Jacob De Zoet heeft de rechtlijnigheid van Dertien maar koppelt er de ingenieuze en verweven structuur van de oudere romans onderhuids aan vast. De historische accuraatheid en nauwgezetheid maken het aanvankelijk moeilijk(er) om door te dringen tot het verhaal, maar maken er uiteindelijk wel finaal deel van uit. De vier jaar die Mitchell aan dit boek besteed heeft, zijn allesbehalve een maat voor niets geweest. De niet verhoorde gebeden van Jacob De Zoet is de perfecte aanvulling op Mitchells werk, dat in zijn diversiteit steevast kwaliteit laat primeren.