Mooi toch, hoe locatie en evenement elkaar soms lijken uit te sluiten. Want geef nu toe: ’s lands grootste metalmeeting vindt plaats… in Dessel, Parel aan de Kempense Kroon, of all places! ’t Is iets als een opera in een steengroeve, een doomconcert in een kerk of avant-garde in lederhosen. Laat dat net zijn wat hier gebeurt.
Deze opname werd op 8 maart 2008 gemaakt op het ArtActs festival, dat plaatsvindt in St. Johann in Tirol, pal in het midden van de Kitzbüheler Alpen, dat vast een belletje doet rinkelen bij Vlamingen die ergens in februari naar Oostenrijk vluchten om een weekje te (après-)skiën. Dat Tirol heeft een jolige bijklank van voluptueuze boerendochters die op en af rennen met halve liters bier terwijl de zwijntjes aan het spit draaien, maar zo gemütlich gaat het er nooit aan toe tijdens dit optreden. Het gaat hier immers om vier zwaargewichten uit de avantjazz en improvisatie, die het bovendien nodig vonden om het deelaspect ’jazz’ haast volledig overboord te kieperen en resoluut de kaart van de vervreemding te trekken.
Zet een Amerikaanse rietblazer (Ken Vandermark), een Duitse trombonist (Johannes Bauer) en knoppendraaier (Thomas Lehn) en een Noorse drummer (Paal Nilssen-Love) bij elkaar en je krijgt een eclectisch gezelschap dat bij voorbaat al garant staat voor een onalledaagse performance. Dan ga je natuurlijk wel voorbij aan het feit dat deze heren geen vreemden voor elkaar zijn. Vandermark en Nilssen-Love sloten immers al jaren geleden een internationaal samenwerkingsverbond en waren talloze keren in elkaars gezelschap terug te vinden, zowel live als in de studio. Samen met Bauer maken ze bovendien deel uit van Peter Brötzmanns Chicago Tentet, een instituut van de improvisatie dat al bijna anderhalf decennium furore maakt. Rest er dan nog Lehn, maar die werkte ook al eerder met muzikanten uit de experimentele marge en had zelfs een project met o.a. Bauer (Futch).
Het is trouwens die Lehn die het laken hier vaak naar zich toetrekt en zich bij momenten heel erg laat gelden op z’n analoge synthesizer. Dat zorgt ervoor dat de elektro-akoestische improvisaties een vuil en bombastisch randje krijgen, niet in het minst omdat hij zichzelf een prominente plaats in de mix gaf. Bij het beluisteren van dit document zal het niemand verbazen dat Vandermark op z’n Twitter-pagina klaagde over het oorverdovende volume tijdens iTi-performances. Nochtans gaat het allemaal vrij ingetogen van start in "Del En", met een nerveus kwetterende Amerikaan op klarinet, een ingehouden roffelende Nilssen-Love en Bauer die er naar goede gewoonte halfdronken lijnen over heen blaast. Lehn beperkt zich tot ronkende basgeluiden. Gaandeweg wordt de sound intenser, de klanken minder muzikaal en wordt ook de stilte opgezocht.
Lehn treedt dan meer naar de voorgrond met ruis-, ronk- en pruttelgeluiden, de drummer trekt z’n rumoerige gedonder op gang, Bauer begint aan z’n olifantenimitaties en Vandermark grijpt na een minuut of acht naar z’n tenorsax, vermoedelijk omdat die ook meer lawaai maakt. Zo komt een immense, bijna destructieve klankenconstructie op gang, een eb en vloed van wisselwerkingen en geluidsgolven, die snel leidt tot een eerste climax. Een minuut of tien later volgt er zo nog eentje en dan is het wel duidelijk dat hier voluit voor de lawaaierige avant-garde gegaan wordt met een verlammende performance. Opvallend is wel dat Vandermark en Nilssen-Love ritmisch minder sterk in elkaar haken dan tijdens hun duoconcerten, wat het erg moeilijk maakt om je te laten meevoeren.
Er zijn rustige momenten (na de tweede climax krijg je minutenlang niet meer te horen dan gesis en kleine geluiden), met solo- en duopassages die eerder draaien om subtiel aftasten dan woeste power play, al blijft het toch de sonische terreur die hier bijblijft. Ironisch genoeg is de derde climax, die het kwartet naar het einde voert, net de meest toegankelijke. Het is hier dat Vandermark plots lijkt te beseffen dat er nog een verhaal verteld moet worden en hij soleert er dan ook krachtig op los, aangepord door duidelijke accenten van Nilssen-Love en lunaparkwaanzin van Lehn. Heel even krijgt het geheel tastbare opwinding. Als het stuk z’n einde bereikt is de grens van de 36 minuten overschreden.
Gelukkig is er zo slechts een deel. "Part Two" (zeven minuten) verkent het terrein van de vrije improvisatie op iets subtielere wijze (met een Lehn die zich op de achtergrond houdt), terwijl "Teil Drei" (3 minuten) de richting van de ronkende avant-jazz inslaat met hoekig en zelfs humoristisch spel (vooral van een losgeslagen Bauer) dat een pak makkelijker verteerbaar is. Het is echter moeilijk om het allemaal niet te beschouwen als een terloopse bedenking bij de kolossale trip van "Del En". Dat alles maakt van Artifact: iTi Live in St. Johann een wat merkwaardig item dat vooral voorbestemd lijkt om een curiositeit te worden en in handen te belanden van een zeer select publiek dat de ruggengraat en goesting heeft om deze drie kwartier helemaal uit te zitten.