Op de vraag wie de klassieke rock-‘n-rollbezetting (drum, bas en twee gitaren) uitdacht, is maar één antwoord mogelijk: Buddy Holly. Ook nu nog zweert het gros van de rockbands bij deze standaardbezetting, al maken intussen tal van andere formaties opnieuw opgang. De meest aparte daarvan is ongetwijfeld het duo gitaar-drum waarvan The White Stripes het bekendste blijven.
Het is dan ook verleidelijk om bij gelijk welk duo voorgaande groep als voorbeeld of referentie te nemen zoals onder meer in eigen land The Black Box Revelation en Madensuyu tot hun scha en schande zullen erkennen. Ook het Gentse Boston Tea Party zal niet aan die vergelijking ontsnappen, in het bijzonder omdat het duo Eline Adam (percussie, zang) en Thomas Werbrouck (zang, gitaar) naast het podium ook de bedstonde delen. Daarenboven ademt hun debuut Little Trouble Kids eenzelfde rammelrock/garage-geluid uit dat ook de eerste platen van The White Stripes kenmerkte.
Adam zweert echter niet bij het klassieke drumstel, maar opteert voor een houten kist waarbij ze al stampvoetend (met flamencoschoenen) het ritme aangeeft, een techniek die ook bij oude (en nieuwe) bluesmuzikanten (onder andere Seasick Steve) bekend is. Maar Boston Tea Party is niet of althans niet hoorbaar beïnvloed door de blues, de band leunt dichter aan de indie-rock uit de jaren negentig/tweeduizend, al vallen ook knipogen naar de punkbeweging niet te ontkennen.
Die combinatie zorgt voor een frisse interpretatie van een klassiek geluid en dito stijl zonder ooit experimenteel of vergezocht te klinken. In het bijzonder songs als “Cool Kids”, een nukkige poprocker, en “90’s Dream”, het betere no wavewerk, weten daardoor te begeesteren, maar ook bij de andere songs valt er voldoende fraais te rapen. Een opvallende rode draad daarbij is de zang van Adam en Werbrouck die elkaar uitstekend weten aan te vullen en in meerdere songs tot een soort dialoog tussen beide leidt.
Naast de eerder genoemde songs horen we deze samenzang ook in het stampende “This Is High Art” of het weerbarstige “Freemason” (met het aanstekelijke refrein “Free, free free like a mason”). Ook in het akoestische “Gloomy Face And The Oh-Oh Band” is de zang opvallend te noemen, al balanceert de band hier (net als The Moldy Peaches bijvoorbeeld) op het randje van amusant/irritant en geinig/geknoei. Het is een pijnpunt dat wel meer de kop opsteekt tijdens Little Trouble Kids, want hoewel de plaat nauwelijks dertig minuten duurt, klinkt ze toch te onvoldragen.
Het lijkt wel alsof de band te snel met een album op de proppen wou komen waardoor niet alle songs (bijvoorbeeld “Zero One” en “I Don’t Care If You Don’t Wanna Dance”) de kritische toets even goed doorstaan hebben. Het is een kritiek die echter met de mantel der liefde bedekt mag worden, want vooraleer de verveling optreedt, is het album al afgelopen. Een tweede The White Stripes zal Boston Tea Party naar alle waarschijnlijkheid niet worden, maar dat belet vooralsnog niet dat het duo Adam/Werbrouck met Little Trouble Kids een charmant debuut uitgebracht heeft dat wars van alle pretentie een half uur lang rammelende rock brengt.