Eigen beheer, 2009.
Voor wie zich de laatste jaren, net als wij, vooral geërgerd heeft
aan de exploten van de evenwel immer legendarische Neil Young en
zijn vrij lauwe ‘Fork
In The Road‘ of zijn gruwelijk dure ‘Archives’-box, doen we bij
deze een zeer speciale mededeling: de beste Young-plaat van 2009
kwam zowaar van eigen bodem. Het heeft ondergetekende echter tot
een eind in 2010 geduurd om dat te ontdekken.
De release van Melniks debuutplaat werd immers door zowat elk blad
of magazine zodanig genegeerd, dat het een mens wel erg moeilijk
werd gemaakt om op deze erg smakelijke verrassing te stoten. De cd
is een sympathiek kleinood van de hand van een stel mannen die –
zij het in andere bands en in andere samenstellingen – al aan het
schreeuwen waren op buitenlandse podia toen ondergetekende nog
menige Pamper aangesnoerd kreeg.
In welke toonaarden er geschreeuwd wordt zullen de heren van Melnik
al wel eer dan hen lief is gehoord hebben, het bleek trouwens al
uit onze inleiding. We moeten er echter op wijzen dat we hier niet
even de met halve referenties strooiende recensent willen spelen.
Het is gewoon akelig om te horen hoe dicht het stemgeluid van
zanger Peter Arnout in de buurt komt van dat van onze loner, net
zoals de gitaristen de sound benaderen van ‘Freedom’ en (hier en
daar) ‘Ragged Glory’.
Spelen met invloeden is uiteraard nog geen solide basis voor een
goeie plaat, maar Melnik scoort door het feit dat ze een stel zeer
sterke songs hebben geschreven. Die bezitten zelfs onder het gruis
en de gierende solo’s genoeg scherpte en bezieling om de
nietsvermoedende luisteraar naar de keel te grijpen, en
meedogenloos mee te sleuren in z’n rijke universum van nostalgische
geluiden. Het is er kortom fijn vertoeven.
Ergens vanuit de grijze zone tussen de jaren ’60 en ’90 wordt ‘The
Great Civil War’ opgediept. De track wordt op gang getrokken door
een riff die Tommi Iommi nog in zijn kelder had liggen, en is
gedrenkt in een tristesse die slechts kan komen van heren die hun
midlifecrisis al voorbij zijn. Om dat kracht bij te zetten is er
‘Cool Signs Of Age’, een vooral op hoorbaar speelplezier gestoeld
nummer dat ons stiekem wat harder doet hopen op meer baardgroei, nu
blijkt dat ouder worden ook zeer waardig kan.
Het is echter pas wanneer het gitaargeweld wat teruggeschroefd
wordt dat Melnik tot echt grootse dingen in staat lijkt. Zo heeft
‘Instead of Numbers’ een flow gevonden die tussenin de zompigheid
van CCR, en de easy listening van Drive-By Truckers zweeft,
en geeft ‘All in a Dream’ bij elke beluistering nieuwe geheimen
prijs die ons, zo beseffen we nu, veel te lang verzwegen
werden.
‘Melnik City’ balanceert op de slappe koord tussen schaamteloos
gekopieer en (h)eerlijke epigonie, en we kunnen het dan ook slechts
daaraan wijten dat de release beperkt bleef tot wat groezelige
cafeetjes en enkele afprijsbakken hier en daar. Want in een wereld
waar ome Neil nog niet tegen de 65 zou aanlopen en vernieuwing nog
niet zo hoog geacht werd, zou dit plaatje wel eens menig
eindejaarslijstje kunnen induiken, beginnend bij het onze.
Melnik speelt op 8 maart 2010 in het voorprogramma van Manfred
Mann’s Earth Band in Art Cube (Gent).