Met Reckless Burning (2002) en Oh, My Girl (2004) maakte Jesse Sykes twee beduimelde fotoboeken vol roestbruine americana die werden bedolven onder enthousiaste kritieken, maar die in deze contreien amper een luisterend oor bereikten. Hopelijk verandert dat met het nieuwe Like, Love, Lust & The Open Halls Of The Soul, dat zich aankondigt als de eerste echt straffe madammenplaat van 2007.
Dat Sykes en partner/gitarist Phil Wandscher (ooit nog Ryan Adams’ rechterhand in Whiskeytown) tot op heden in de marge zijn blijven trappelen, heeft ongetwijfeld veel te maken met de eigenzinnige en soms zelfs naargeestige aanpak en sound die het duo ontwikkelde. Hier geen meisjesachtige ontboezemingen over slaapkamerrelaties en de kop ingedrukte verwachtingen, maar meditaties over leven en dood, schaduwrijke sensualiteit en — altijd goed voor een moment vol funerariumblues — verraad en ontgoocheling. Ongemakkelijk trage songs, ook nog eens verpakt in arrangementen vol tochtkieren en details die geschikt lijken om Joy Division-fans voor de rootsmuziek te winnen. Niets verbaast ons dezer dagen nog.
En dan is er die stem, dat vreemde fluisterinstrument dat Sykes een onderkomen bezorgde in het straatje waar ook Marianne Faithfull, Mary Gauthier en wijlen Karen Dalton huur betaalden. Net zoals een single malt een aanvankelijk moeilijk te appreciëren karakter herbergt dat de mindere blends ontberen, zo ook zal Sykes’ stem enige inspanning vergen. Dat stemgeluid kan een barrière vormen, maar in dit geval bewijzen meerdere luisterbeurten dat haar doorrookte vocalen meer expressiviteit en halfontblote emotie herbergen dan de naar voor geschoven vrouweniconen van vandaag. Of luister nog eens naar haar bijdrage aan de collaboratie van SunnO))) en Boris een tijd geleden. Ook daar wist ze het verschil te maken.
Opener “Eisenhower Moon” wekt met z’n eenzame kampvuurharmonica en Sykes’ inleidende vraag “Is this still a good place to be?” meteen het klassieke sfeertje, en ja hoor: opnieuw balanceert de muziek op de rand van etherisch en onheilspellend, een toon die ook terugkeert in “The Air Is Thin”, dat naar een prachtige climax golft, of de stemmendeken van “Spectral Beings”, waarin ze de luisteraar op samenzweerderige toon deelgenoot lijkt te maken van staatsgeheimen. Of “Hard Not To Believe”, met een vioolbijdrage van Eyvind Kang, net als gasttoetsenist Wayne Horvitz een oudgediende van de New Yorkse avant-garde. Toch verschilt Like, Love, Lust van de vorige albums door een iets lichtere sfeer die nu en dan de kop opsteekt wanneer slenteren wandelen wordt.
Pop of rechttoe rechtaan rock kunnen we het bezwaarlijk noemen, maar met “You Might Walk Away” en “I Like The Sound”, met z’n sixties-feel, komt Sykes toch dicht in de buurt. Opnieuw is er ook een glansrol weggelegd voor Wandscher, die eens te meer met z’n gitaar een klank- en kleurenpalet uit de mouw tovert dat de evenknie is van Sykes’ zang. De beste tracks zijn die waarin de band het terrein verkent tussen de twee benaderingen. Ondanks de karakteristieke reverb weet “LLL” dat zompige seventiesgeluid op te roepen waar Neil Young ooit een patent op had. Prijsbeesten “How Will We Know” (dat aspirant-gitaristen toont wat dosering al niet kan doen) en het werkelijk fantastische “Station Grey” (die finale!) zijn dan weer de momenten waarop wíj volledig voor de bijl gaan.
Het zou ons verbazen mochten Sykes & The Sweet Hereafter plots op grote schaal ontdekt worden, maar diegenen die al weke knieën krijgen als ze aan de americana van The Band denken, of aan de ghost stories van Mark Lanegan en Nick Cave, en het donkerste van Lucinda Williams en ander volk dat desolate landschappen met coyotegehuil, alcohol en straffe verhalen weet op te roepen, weten wat hen te doen staat. Deze plaat zal binnen een jaar meer voor u betekenen dan de vorige plaat die u kocht. Wedden?