De nummers die Greg Dulli voor de tweede Twilight Singers-plaat maakte, konden de big shots bij Columbia niet bekoren en dus maakte hij de plaat op zijn eentje alvorens een nieuwe platenfirma te zoeken. Het resultaat is een uitstekende ansichtkaart uit een buurland van de Afghan Whigs.
De biografie maakt er geen geheim van: The Twilight Singers zijn geen groep, maar een collectief van wisselende muzikanten rond frontman Dulli. Zo kan hij de mensen rond zich verzamelen die zijn nummers op dat moment vragen. Zoiets. Laten we het dus maar houden op: The Twilight Singers, dat is het solo-project van Greg Dulli, voormalig brein van de geweldige rockgroep Afghan Whigs.
Na het debuut van The Twilight Singers begon Dulli langzamerhand nummers te schrijven voor een nieuwe plaat van de Afghan Whigs, om tot de ontdekking te komen dat de andere leden brave huisvaders waren geworden voor wie een leven vol rock en roll en touren niet meer hoefde. Het was het einde van de Whigs en op het ontgoochelende 1965 en navenant optreden op Pukkelpop — waarbij een soulmama zowat elk nummer de vernieling inzong — zou geen vervolg meer komen.
Het mag dus verwondering wekken dat Blackberry Belle meer herinneringen oproept aan de Whigs dan zijn eerste Twilight Singers-plaat deed. Dit is rustiger, niet meer de harde, snedige rock van weleer, maar wat blijft is de epiek en die stem die uit duizenden te herkennen is. Dulli zucht en kreunt zich weer als vanouds met een stem die barst van de soul doorheen de nummers.
"Black out the windows/it’s party time" steekt een plaat van wal, waar geen spatje party-plezier van afdruipt. Dit is een langzame afdeling in de donkere krochten van de menselijke geest met tussenstops in plaatsjes die "The Killer" heten, of "Feathers", waarin Dulli zucht: "Nobody cuts me quite like you do". Dulli dook in zijn oude obsessies en kwam naar boven met een ode aan de decadentie waar de mensheid zich in kan verliezen.
Blackberry Belle werd gedeeltelijk in New Orleans opgenomen en dat is voelbaar: een soort griezelige, duistere — zeg maar voodoo — sfeer overheerst op deze plaat. In afsluiter "Number Nine" spreekt ex-Screaming Tree en part-time Queen Of The Stone Age Mark Lanegan de duivel Dulli toe. Het resultaat doet denken aan Nick Cave & The Bad Seeds die Bonnie ’Prince’ Billy’s "I See A Darkness" coveren vooraleer Dulli op het einde de touwtjes terug in handen neemt en de boel een epische finale-met-souldame instuurt.
"I caught a fever/a holy fire" geeft Dulli in "The Killer" te kennen en dat zou best eens kunnen. Een plaat als deze kan de betreurde Afghan Whigs doen vergeten, en misschien, heel misschien, zit er nog eens een meesterwerk in à la Gentlemen of Black Love. We houden Dulli in de gaten.