Als een druppel dauw aan een ochtendlijke bloem loste Joanna Isselé ergens in 2012 de EP Hidden in de wereld. Wat volgde was een handjevol concerten, en vooral veel stilte. We zijn twaalf jaar verder, en de échte debuutplaat Builders, Believers laat horen wat we al die jaren moesten missen: tien knappe songs die twijfelen tussen folk en pop.
Het was, achteraf gezien, een bijzonder groepje dat zich zo ergens rond 2004 vormde rond het forum van goddeau.com. De voorganger van uw geliefde enola.be ontwikkelde een community rond zich, en die vond elkaar ook in de echte wereld. Vooral op concerten van Duyster-acts waren het altijd dezelfde gezichten die ergens vooraan op de eerste rijen de muziek gretig lieten binnenkomen. Zij iets jonger dan ik, ik iets ouder dan hen, maar dat maakte niet uit. Lezers werden vrienden, vrienden groeiden op. Martha werd illustrator, Vincent schreef zijn eerste roman. En Bram? Die doopte zich om tot Bony King Of Nowhere, haalde dat Dourpodium dat hij ooit wat pocherig had beloofd, en maakte vervolgens zes platen.
En dan was er Joanna. Heerlijk bizarre Joanna, in wiens hoofd het van associatie naar associatie knalde. Haar redeneringen hadden iets onnavolgbaar, ware het niet dat ze je deelgenoot maakte van elke mentale hinkstapsprong. En terwijl je zo oplette, kon je niet anders dan glimlachen. Je voelde een ongedurig, onrustig brein dat alle kanten opschoot. We verloren elkaar niettemin uit het oog toen dat groepje naderhand uit elkaar viel, en in die voor mij stille tijd vervelde ze als singersongwriter tot Imaginary Family. Een mooie EP werd opgevolgd door twaalf jaar stilte, tot het zelfs de Paus van de Belpop teveel werd. Wanneer we elkaar voor het eerst professioneel ontmoeten, kan ik niet anders dan een vraag uit de oude doos trekken.
enola: Ik kan me niet herinneren dat je in die tijd bezig was met muziek maken.
Isselé: “Dat is ook zo. Het kwam toen niet in me op dat ik muzikant kon worden. Mijn droom als klein meisje was om wiskundige te worden. Pas op mijn 23ste heb ik voor het eerst een gitaar vastgepakt, al had ik op Erasmus in Marseille, het jaar voordien, wel al een ukelele gekocht. Het was daarmee dat ik ontdekte dat ik dat kon: liedjes schrijven. Ik had het eerder wel al geprobeerd, zo rond mijn zestiende, maar die nummers duurden nooit meer dan een paar tellen: ik raakte niet verder dan één zin.”
“Ik dacht dat ik het niet kon. Ik zag rond me mensen die van hun achtste op muziekschool hadden gezeten, en daar niet – zoals ik – op hun negende mee waren gestopt. En als je niet naar het conservatorium gaat, zo redeneerde mijn hoofd, dan kun je geen muziek maken. Slaat nergens op, weet ik nu wel, maar ergens dacht ik: ‘nu is het te laat’. Tot ik uiteindelijk muziek ging maken, gewoon omdat ik graag creatief bezig ben. Ik heb ook altijd veel getekend en geschilderd; er moest iets als uitlaatklep dienen.”
enola: Terwijl we daar rond je twintigste toch Bram Vanparys in ons midden hadden, die bewees dat je als autodidact ver kunt raken. Je zag het van op de eerste rij.
Isselé: “Die kon wel al gitaar spelen! Maar het klopt wel dat we hem toen hebben zien openbloeien van een verlegen jongen naar iemand die vol zelfvertrouwen eigen nummers maakte. En het helpt soms wel om in kringen vol creatieve mensen te zitten, en hen te zien groeien. Maar vrienden die muziek maakten had ik verder eigenlijk niet zo veel.”
enola: In elk geval: je bent uiteindelijk als linkshandige toch op een rechtshandige gitaar gaan spelen zonder hem om te snaren. Je kunt je ondertussen ongetwijfeld een linkshandige gitaar veroorloven, maar dat moet niet?
Isselé: “Neen. Het was van in het begin het plan om op een rechtshandige gitaar te leren spelen. Ik wilde niet de moeilijke zijn die dan bij vrienden moest zeggen dat ik niet op hun gitaar kon spelen. Ik wilde ‘normaal’ doen, want uiteindelijk zijn de meeste gitaren rechtshandig. En ik heb het eerst nog even met mijn rechterhand geprobeerd, maar dat ging niet dus ik heb ze moeten omdraaien, zonder dat ik de snaren van plek wisselde. Het heeft een half jaar geduurd voor ik ontdekte dat dat niet echt doorsnee is. Terwijl het voor mij niet meer dan een vorm van luiheid was.”
“Waardoor het al eens gebeurt dat er op een concert iemand heel hard naar mijn vingers staarde. Achteraf bleek dat dan een gitarist die me verbijsterd kwam vragen wat ik in Godsnaam dacht dat ik aan het doen was: dat gíng toch niet? (lacht) Het kan dus wel. Elizabeth Cotten, een Amerikaanse gitariste uit het begin van vorige eeuw, heeft zo heel mooie nummers gemaakt. Ik ben begonnen met haar nummers te leren spelen, want ik ging er van uit dat ik dan zeker zou kunnen spelen. Het bleek toch moeilijk.”
enola: Waarom eigenlijk heb jij voor de naam Imaginary Family gekozen?
Isselé: “Omdat ze me net die week op de radio hebben gedraaid! Het was een periode dat ik zowat om de paar dagen van naam veranderde, maar net toen werd een van mijn demo’s van op vi.be (het poppuntplatform – red.) opgepikt. En dus heb ik die maar behouden.”
“Ik heb vroeger trouwens echt een imaginaire vriend gehad: Robinson Mandarine. Al heb ik die vooral verzonnen omdat mijn Franse opa maar bleef vragen of ik al een vriendje had. Uiteindelijk vroeg ik me af of er ook mensen zijn die een hele familie verzinnen, en hop daar had je die naam.”
enola: Je hebt twaalf jaar lang niets van je laten horen na die eerste EP. Er gaat het verhaal dat je zelfs je royaltycheck bij je platenfirma niet bent gaan halen.
Isselé: “Dat kan wel, maar dat is vooral omdat ik heel erg slecht was in administratie. En ja, het ging toen erg vlot; plots werd ik op de radio gedraaid, en daar werd ik een beetje ongemakkelijk van aangezien ik nog niet lang gitaar speelde. Noem het imposter syndrome, al wist ik toen nog niet dat dat bestond. Maar ik voelde me wel een bedrieger, en met al die mensen die erop zaten te wachten, werd ik bang om een slechte plaat te maken.”
“Alweer perfectionisme. Ik heb in mijn twenties een periode gehad dat als ik niet zeker wist dat iets goed werd, ik redeneerde dat het beter was om niets te doen. Ik wéét nu dat dat een heel slechte manier van in het leven staan is, maar dat was wel hoe ik dacht. En ergens vond ik het ook leuk om pas terug te komen als niemand nog aan het wachten was, een plots ‘hallo, hier ben ik weer’. Een beetje zoals de IJslandse Sigrídur Níelsdóttir op haar zeventigste aan haar keukentafel plaatjes begon in te spelen op haar Casio-orgeltje om er dan maar meteen 57 te maken in zeven jaar tijd.”
“Uiteindelijk leek wachten tot mijn zeventigste toch wat overdreven.”
enola: Ik blijf het gek vinden. Uiteindelijk deed je mee aan De Beloften, een wedstrijd in het Gentse destijds, was één van de laureaten … Dan moet je toch iets van ambitie hebben gehad? En tegelijk stuurde je Kristof Denys van Yuko zaliger wandelen toen hij voorstelde een EP op te nemen.
Isselé: “Mja, toen ik meedeed aan De Beloften dacht ik dan ook niet dat ik het ging worden. Ik dacht gewoon: als ze mij selecteren wordt het toch bevestigd dat ik niet heel slecht bezig ben. Dat er ook nog verdere stappen konden volgen, daar had ik niet over nagedacht. Ja, mijn doelen waren op korte termijn. Zo had ik ook lang het streven om één fan te hebben die geen kennis was. Toen ik dat had bereikt was het ook van ‘wat nu?'”
enola: Is het gek dat ik dan blijf hangen aan dat zinnetje “Undermine our own intentions”?
Isselé: “Ja. Dat is alweer van lang geleden, maar zo dacht ik wel, dat het goed was om mezelf te ondermijnen …”
enola: Hoe kwam het dat je in je twintiger jaren zo verloren bent gelopen? Je was een briljante studente, daar lag het niet aan.
Isselé: “Ik was zelfs al aan mijn thesis toe. Eigenlijk ben ik een beetje te gemakkelijk door mijn studies gewalst, waardoor ik nooit heb geleerd te werken, laat staan iets af te werken. Dat kwam pas op mijn vijfentwintigste, het inzicht dat als je een groot werk moet afleveren, je daar gewoon elke dag een beetje aan moet doen. Het is raar voor een twintigjarige maar het was echt een vreemd soort niet-weten hoe je zoiets aanpakt. Er was één ding dat ik voor mijn thesis moest programmeren dat me niet lukte, en ik durfde maar niet vragen aan de prof hoe ik het juist kreeg. Het leek me zo’n schande om dat niet te snappen, en ik blokkeerde daar helemaal op. Achteraf gezien was dat heel stom; een soort van perfectionisme, denk ik.”
“Uiteindelijk heb ik die studie psychologie opnieuw opgepikt, toen ik al jaren in Bozar werkte. Ik stond vaak in de vestiaire, en voelde hoe mensen die ik hun jas aangaf op me neerkeken. Ik heb me daar goed geamuseerd, veel boeken kunnen lezen, maar het werd toch wat weinig stimulerend. Ik begon me te realiseren dat ik misschien ook wel meer kon, en ben in Brussel twee jaar neuropsychologie gaan bijstuderen, en daarna een doctoraat. Ik was bijna eind de twintig en realiseerde me dat ik misschien eindelijk eens mijn best moest beginnen doen.”
enola: En dan zegt Jan Delvaux: ‘Joanna kom terug’, en jij kwam terug.
Isselé: “Zo was het min of meer. Het zat al even in mijn achterhoofd om opnieuw wat nummers op te nemen. Ik had er immers véél gemaakt op mijn zolder, en plots bedacht ik dat het misschien wel vreemd was om dat te doen, maar ze dan aan niemand te laten horen. Dat Jan me op Radio 1 daar min of meer toe aanspoorde was het extra duwtje in de rug om effectief opnieuw buiten te komen, want net in die periode was ik ook gecontacteerd door een regisseur om een soundtrack te maken. Dat draaide uiteindelijk op niets uit, maar er bleken dus al minstens twee mensen half op me te wachten. Dan kon ik mijn nummers misschien toch maar beter opnemen.”
enola: Ik heb het gevoel dat deze plaat persoonlijker is dan de nummers op je eerste EP, toen je nog korte verhaaltjes zong over pakweg “The Professor’s Wife”. Neem nu “Sweet One”.
Isselé: “Dat zeker. Eén van mijn dochters heeft een maand in het ziekenhuis gelegen zonder dat iemand wist wat er aan de hand was. Waarschijnlijk een bacterie opgelopen met nog vanalles, plots was ze weer beter zonder dat de dokters wisten hoé. Een jaar later heb ik dat echt van me af moeten schrijven.”
enola: Voor de opnames riep je de hulp in van Pieter Van Dessel van Marble Sounds. Hij kon je helpen de klanken in je hoofd te vertalen?
Isselé: “Zoiets, denk ik, al dacht ik al heel erg mee wat betreft arrangementen. Ergens op een demo heb ik zelfs een trompetsolo met mijn stem ingespeeld. Vroeger ging dat niet. Ik speelde mijn nummer op gitaar, ik zong, maar alles wat er rond moest, hoorde ik niet in mijn hoofd. Nu wel. En dan was het wel aangenaam om Pieter te hebben, die vaak dezelfde ideeën had over welke richting we een song konden geven. Het was fijn om met iemand over mijn nummers te kunnen praten, want schrijven is vaak allenig. Je hebt geen idee dan of je nu goed of slecht bezig bent, of een outro oké is of niet. Ik hou er wel van als er een wisselwerking is.”
“Ik kende Pieter van die keer toen ik het voorprogramma speelde van Marble Sounds, en herinnerde me hem als iemand sympathiek. Toen die regisseur me vroeg voor zijn soundtrack heb ik hem gecontacteerd omdat hij ook filmwerk maakt en ik vond dat de sfeer van zijn muziek wel paste bij die van mij. En ik wist ook wel dat ik met alleen maar mijn gitaar geen volledige klankband vol zou krijgen. Waarop hij dus voorstelde om ook wat nummers van Imaginary Family op te nemen.”
enola: Builders, Believers is zo een heel andere plaat geworden dan je eerste nummers; bijna orkestraal.
Isselé: “Als tiener, jonge twintiger was ik heel erg bezig met ingetogen muziek. Cat Power, de folktronica van Four Tet, … De laatste vijf jaar is mijn leven echter zo hectisch geweest – ik heb twee kinderen en een doctoraat tegelijk gemaakt – dat ik geen stille muziek meer aankon. Ik heb een paar jaar nauwelijks naar muziek geluisterd, op de muziek van mijn dochters na: Kapitein Winokio en #LikeMe. Het moest dus voller worden. Ik had geen rust in mijn hoofd, dus ik kon zelf ook geen rustige liedjes maken. Maar ik sluit niet uit dat ik hierna met een heel kale, minimalistische plaat afkom.”
enola: Waarom moest de plaat Builders, Believers heten?
Isselé: “Een titel vond ik moeilijk, want het zijn nummers die over een tijdspanne van twaalf jaar zijn geschreven. Ik was bang dat er geen lijn in de plaat zou zitten, maar toen ik erover ging nadenken zag ik toch dat veel songs een soort van hoop uitstraalden. Het ging over het belang van geloven in jezelf, maar ook over hoe hard dat soms werken is. En zo maakte ik ‘Builders, Believers’ als titelsong.”
enola: Voluit gaat het zinnetje “The builders, believers, ran out of ideas”.
Isselé: (glimlacht) “Ik heb het dan ook geschreven tijdens een periode dat ik de weg wat kwijt was in mijn leven. Ik had mijn studies niet afgemaakt, en wist niet zo goed welke richting ik uit wilde. Zo hard heb ik over die titel dus niet nagedacht. Maar hé, het nummer eindigt toch met een soort oproep om er iets aan te doen, om toch te werken aan wat je niet meezit.”
enola: De cover van Builders, Believers laat een soort generisch stadslandschap zien, de grote stad waarin je anoniem wordt. Tegelijk zing je in “One Horse Town” hoe je weg wil uit het klein dorpje waar je opgroeide. Je voelt je nergens echt thuis?
Isselé: “Dat was dus een van mijn vijfsecondennummers. Ik had dat ene zinnetje, en dat was het. Het heeft jaren geduurd voor ik plots met gitaar op schoot zat en het afmaakte. Het vindt zijn oorsprong inderdaad in mijn Kempische jeugd. Wuustwezel kwam enkel op tv als er boerenprotest was, en ook Hoogstraten, nadien, had heel erg dat dorpsgevoel. Op mijn vijftiende zijn we naar Gent verhuisd, maar ik wilde naar een echte grootstad. In mijn hoofd zag ik me in Londen wonen, lekker anoniem; doen wat ik wil, zonder voortdurend mensen van school tegen te komen.”
“Nu ik al heel lang in Gent woon en tien jaar in Brussel werk, krijg ik soms zin om iets op de buiten te kopen. Dus ik denk dat ik inderdaad wel wat van het ene naar het andere schiet. Naar New York verhuizen hoeft niet meer per se, maar de hoes ademt wel dat verlangen uit: in een verstopt plekje in de stad zitten, en gewoon mijn eigen ding doen.”
enola: Terwijl je in “How We Have Changed” het tegendeel wat bezingt; de verlorenheid van die grote stad.
Isselé: “Net voor de pandemie pendelde ik elke week naar Etterbeek; ’s ochtends en ’s avonds bijna twee uur onderweg in drie verschillende treinen. Het voelde alsof mijn hele leven zich afspeelde onderweg tussen mensen in maatpak. Toen vroeg ik me af waar ik mee bezig was, of ik niet misschien af en toe opnieuw wat muziek moest maken.”
Alweer wiskunde
enola: Een meisje dat later wiskundige wilde worden, die kon niet anders dan zich herkennen in computerpionier Ada Lovelace, niet?
Isselé: “Ik vond het ook gewoon een mooi verhaal voor een nummer, hoe zij als vrouw mee aan de basis van de eerste computer stond. Ik zag ooit een documentaire over haar, en heb meteen daarna “Ada Lovelace” geschreven. Ze is echt een interessant figuur, iemand die veel tegenkantingen kreeg, maar er toch voor bleef gaan. We moeten nu gelukkig niet zo hard meer vechten als in haar tijd, maar het klopt wel dat ik altijd een van de weinige meisjes in de wetenschapsklassen was. We waren met drie tegenover twintig jongens. En ook nu werk ik in een team van elf programmeurs waarvan drie vrouwen.”
enola: Slotvraagje: “When you were young we had all these dreams: some of them senseless, others reasonable”, zing je in “How We Have Changed”. Wat was de gekste droom die je ooit had?
Isselé: (lacht) “Alweer wiskunde: een vraagstuk oplossen dat nog niemand had ontrafeld. Ik wilde ook wel operazangeres worden, want mijn vader keek graag naar opera en ik ging ervan uit dat hij dan onder de indruk zou zijn van me. En er was ook die keer dat ik heel jaloers was op een meisje van mijn lagere school die zei dat ze danste bij Samson & Gert; dat was namelijk míjn grootste droom! Ik heb bij haar thuis aangebeld om te vragen of het waar was; haar moeder vertelde me dat het een leugen was.”
“Maar euh, wat was jouw droom eigenlijk?”
enola: Ik wilde archeoloog worden. Tot iemand me vertelde dat alle piramides in Egypte al waren opgegraven. Toen moest het niet meer. Bedankt om dat trauma op te rakelen.
Isselé: “Jamaar, misschien waren er nog dinosaurussen te ontdekken!”
enola: Verdorie, daar zeg je zoiets.