Filmmakers die zich aan het genre van de oorlogskomedie wagen, beginnen hoe dan ook aan een heikele onderneming. De balans vinden tussen komedie en het tonen van de gruwel van oorlog, loopt immers vaak mis, wat dan resulteert in het totaal bagatelliseren van het gekozen onderwerp door het te begraven onder misplaatste grappen. Tenzij je Charles Chaplin heet, is het een zeer moeilijke opdracht om tot een goed einde te brengen, en voor elke zeldzame geslaagde prent zijn er vele mislukkingen, fletse pogingen zoals Jakob the Liar met Robin Williams en absolute dieptepunten zoals Robert Benigni’s waarlijk afgrijselijke La Vita è Bella. Blijkbaar heeft de Academy een boon voor dit soort thema’s, want Begnini won een van de meest onbegrijpelijke Oscars ooit — niet dat die filmprijs nu meteen echt een garantie is voor kwaliteit, maar toch — en ook Amerikatsi wist als eerste Armeense film ooit een Oscarnominatie binnen te rijven (voor ‘best foreign language film’, uiteraard).
Amerikatsi, waarin regisseur Michael A. Goorjian trouwens duidelijk hommage brengt aan Chaplin, wil een (tragi)komische kijk zijn op de Armeense genocide en de nasleep ervan. Geef toe, niet meteen een evidente combinatie. Misschien omdat dat geen evidentie is, is dit eigenlijk ook meer een blijspel over Armeense identiteit (opgedragen aan de grootvader van de cineast) dan over oorlog en volkerenmoord. De film opent wel in 1915 met de genocide, maar springt dan naar de jaren negentienveertig, wanneer overlevenden gratie krijgen van Stalin en terugkeren naar het vaderland om er geconfronteerd te worden met een realiteit die veel minder rooskleurig is dan voorgespiegeld. Een van hen is de Amerikaanse Armeen Charlie Bakhchinyan (Goorjian zelf, nog een gelijkenis met Benigni) die bij aankomst een ongeluk met een kind verhindert en door de moeder wordt uitgenodigd voor een diner met haar man, een hoge Sovjet-functionaris. Iets te veel goedbedoelde kritiek op de toestand van de teruggekeerden tijdens het etentje, en Charlie bevindt zich prompt in een zwaarbewaakte gevangenis alwaar hij uitzicht heeft op het appartement van een Armeens koppel. Het aanschouwen van hun leven vanuit zijn cel, wordt een film-in-de-film, wanneer voor de gevangene het leven in de flat aan de overkant transformeert tot een soort leerrijk interactief feuilleton dat de man zijn afkomst doet herontdekken.
Het zou al een teken aan de wand moeten zijn dat Goorjian zich bedient van een vaal beige waas en gedempte kleurtjes om zijn tijdperk te schetsen. Dat is een conventie, maar die wordt hier wel zo lui en gemakkelijk toegepast dat er geen greintje kracht van uitgaat, ook al omdat de film zich netjes houdt aan brave illustratieve prentjes zonder enige blijk van creativiteit. Ook het gebruik van lokale muziek is weinig subtiel. Uiteraard verwacht je van dit soort film een dergelijke muzikale begeleiding, maar het wordt er hier wel heel dik op gesmeerd.
Die stilistische aanpak is slechts een voorbode van hoe banaal de humor is. Russen die niet weten wat nylonkousen zijn, domme grapjes bij de bewakers: het huilen staat vaak nader dan het lachen. Helaas is dat net omgekeerd voor de fletse dramatiek. Omdat het komische element van zulk dik hout planken zaagt dat het soms lijkt op een aflevering van ‘Allo ‘Allo, blijft er werkelijk niks over van het Armeense drama dat ook maar een beetje slagkracht heeft. Alles is klef, mierzoet en opgeklopt, en als er dan toch een moment is dat dreigt uit te groeien tot iets meer, dan is er wel weer wat flauwe humor om alles om zeep te helpen.