Weinig hedendaagse filosofen hebben zoveel bekendheid verworven als Peter Sloterdijk. De Duitse filosoof wist zichzelf in 1983 voorgoed op de kaart te zetten met het vuistdikke Kritiek van de cynische rede waarna verschillende essays en publicaties volgden, die zijn naam als gedurfde (cultuur)filosoof bij het bredere publiek bestendigden. Nadat hij zelfs even in een mediastorm terechtkwam, werd hij rond de eeuwwisseling rector in Karlsruhe (een positie die hij nog steeds bekleedt) en mocht hij samen met collega-filosoof Rüdiger Safranski van 2002 tot 2012 het maandelijkse televisieprogramma Das Philosophische Quartet op het Duitse ZDF presenteren.
Hoewel Sloterdijk duidelijk een van de lievelingsfilosofen van een breder geïnteresseerd (en eerder links) publiek is, is hij niet gespeend van enige controverse. In 1999 wordt zijn lezing Regeln für den Menschenpark door een aanwezige journalist geïnterpreteerd als een pleidooi voor eugenetica, waarna hij bestempeld wordt als antisemiet en fascist. De controverse gaat echter al snel liggen en Sloterdijk weet nog meer publicaties en lezingen te versieren. Het essay verschijnt met de nodige duiding in 2000 in boekvorm, waarna in 2004 de eerste twee delen van zijn driedelige magnum opus Sferen volgen, het derde deel verschijnt in 2009. Het boek is een succes, maar binnen academische kringen blijft het grotendeels stil.
Het academisch negeren van Sloterdijk komt niet noodzakelijk voort uit jaloezie. Tot zijn grootste critici behoort immers Jürgen Habermas, de nog levende éminence grise van de (tweede generatie van de) Frankfürter Schule en de eraan gekoppelde “Kritische theorie”. Habermas gold dan ook decennialang als de Duitse filosoof bij uitstek en ook nu nog wordt naar hem geluisterd. Maar Sloterdijk lijkt hem rond de eeuwwisseling definitief gepasseerd te zijn, en hoewel hij ooit zelf een adept van de Kritische theorie was, is hij nu een van haar meest uitgesproken tegenstanders. Waar Sloterdijk dan wel voor staat, is echter minder duidelijk. Hij wordt dan ook als een mediafilosoof beschouwd die niet alleen geen uitgewerkt filosofisch denkkader heeft, maar ook nog eens geregeld van mening verandert en niet in zijn kaarten laat kijken.
De kritieken en bedenkingen zijn niet zonder waarheid, in het bijzonder in het publieke debat lijkt Sloterdijk zich graag te wagen aan stoere verklaringen die hij daarna snel intrekt, maar in zijn essays en werken toont hij zich van een andere kant. Puur academisch-filosofisch zijn ze uiteraard niet, daarvoor koppelt hij te graag aforismen aan uitweidingen en laat hij zijn vaak gezwollen taal zijn boodschap meer dan eens ondersneeuwen. Sloterdijk schrijft dan wel voor een groot publiek, door zijn meanderende stijl en half afgebroken gedachten verworden zijn boeken haast automatisch tot hermetische filosofische werken die even obscuur, bombastisch als prikkelend ogen. Als adept van niet alleen Heidegger en Nietzsche, maar ook Franse filosofen waaronder Foucault toont Sloterdijk zich dan ook als een criticus van de moderne maatschappij.
In de bundeling Wat gebeurde er in de 20e eeuw zijn al deze ingrediënten opnieuw veelvuldig aanwezig. Wie niet voorbij Sloterdijks typerende schrijfstijl geraakt, zal verzuchten dat Frits Bolkesteins uitroep dat hij strooit met aforismen en bon mots nog steeds geldt, maar ze vormen een publiek dat niet voorbij de goochelaarstechnieken kan kijken. In zijn nieuwe bundeling essays toont Sloterdijk zich immers opnieuw gematigd optimistisch over de wereld, terwijl hij zijn al sinds de eeuwwisseling uitgedachte visie op de “antropotechniek” verder uitwerkt en steevast inpikt op de heersende maatschappelijke kwesties. In het gros van de essays laat Sloterdijk zijn licht ditmaal schijnen over de klimaatsverandering, identiteitspolitiek en globalisering. Doorheen de essays, het verwijzen naar andere denkers en vreemd aandoende gedachtesprongen door blijft een pleidooi weerklinken voor een nieuw soort burgerschap dat de culturele en nationale grenzen doorbreekt. Sloterdijk pleit in zijn essays dan ook voor een wereldburgerschap dat aansluit bij de thema`s die hij reeds in Sferen aankaartte.
Uiteraard is hij niet blind voor wat er momenteel fout loopt en hoe de machtsverhoudingen nog steeds een ongelijke invloed uitoefenen, maar zijn pleidooien houden alvast meer stand dan de hedendaagse ideeën over privilege, die vooral een verkleutering van het postmoderne denken is. Dat betekent niet dat Sloterdijk zelf altijd helder is of meteen een oplossing aanbiedt, maar zijn pleidooien voor een nieuw burgerschap en een herdenken van de grote ideologieën geven wel een eerste marsrichting aan die doorheen zijn oeuvre weerkeert. Ook in zijn minder politiek getinte essays over de Italiaanse renaissance, Odysseus en de logos toont hij zich enerzijds een begaafd stilist en anderzijds een chaotische denker wiens basisidee zich slechts moeizaam laat kennen. Maar ook hier schemert zijn filosofisch verhaal door, althans voor wie er aandacht voor heeft.
Peter Sloterdijk blijft nog wel even Duitslands bekendste en meest controversiële filosoof met een stapel essays, vuistdikke boeken en zelfs enkele romans op zijn naam, waar langzaam maar zeker een bepaalde visie en ideeëngoed doorheen schemert. Voor veel (beroeps)filosofen blijft hij weliswaar nog te vaak een soort charlatan zonder substantiële visie — en het is een feit dat Sloterdijk daar zelf aan bijdraagt door zijn standpunten vaak te verbergen achter een rookgordijn van bon mots, anekdotes, dubbelzinnige uitspraken en half afgebroken gedachten — maar wie doorheen zijn bombastische maar ook sprankelende stijl heen kan lezen (Sloterdijk is evenveel Duits als Frans in zijn denken), zal de prikkelende ideeën en gedurfde stellingen ontdekken. Als kind van Nietzsche, Heidegger en postmodernisten als Foucault bouwt hij immers rustig verder aan een eigen visie die ook in Wat gebeurde er in de 20e eeuw even helder als obscuur naar voor komt.