Bekentenis: ik word hier stilaan te oud voor. De opgewonden zestienjarige die uren op voorhand in het eerste vak kampeerde voor Queens of the Stone Age (pre-Songs For The Deaf, snotneuzen!) of Black Rebel Motorcycle Club, of op Dour twee dagen rotslechte ska en overdreven hardcore doorstond voor een handvol stonerbands, die is door de jaren heen de mensenmassa’s moe geworden, heeft meer prefab-hamburgers gegeten dan de medische wetenschap verantwoord vindt voor een heel mensenleven, en observeert met groeiende afkeuring dat zelfs na vijftien jaar een pint op café nog steeds niet zo veel kost als die eerste op Werchter 2001.
“Oude zak”, hoor ik jullie denken. Wel, ja. Maar dat neemt niet weg dat ik nog steeds compleet geobsedeerd ben door muziek in al haar vormen en aspecten, en nog steeds heksentoeren uithaal voor een goed concert. Zo stond ik op vrijdag 8 juli, twee dagen na een trip naar Londen om de legendarische Sleep eindelijk eens live te zien, en zonder sindsdien enige nachtrust te hebben ingehaald, in het Minnewaterpark te Brugge voor Cactus Festival 2016. Al is “stond” misschien niet meteen de juiste term: na het betreden van het terrein en het nuttigen van een Brugs Tarwebier (hoera voor alternatieve bierkeuzes op festivals!) vond ik al snel een boom waartegen het aangenaam dutjes doen was.
Geen betere manier om abrupt uit je droomwereld gerukt te worden dan een goeie knal, en ongeveer een uur later nam Warhola die taak met enthousiasme op zich. Nog slaapdronken probeerde ik kop en/of staart te krijgen aan hun mix van rap en het hardere elektronische werk. Synthesizers sneden de namiddag aan flarden terwijl de sub-bassen mijn boom dusdanig deden schudden dat ik hem voor de zekerheid snel controleerde op eikels, kastanjes of dennenappels. Het optreden was voorbij voor ik het helemaal snapte, maar vier dagen later vormt Warhola nog steeds een essentieel onderdeel van mijn schrijfplaylist.
Het is al langer bekend dat Gent de hoofdstad van West-Vlaanderen is. De sluwe Tourist LeMC besloot om van Brugge dan maar de hoofdstad van Antwerpen te maken. We geven hem geen ongelijk, want ’t Stad is al een paar jaar niet meer van iedereen. Er werd vrolijk meegezongen in de wonderbaarlijk schone tongval van de Sinjorenstad, en ik hoorde al snel enige lokale tieners beweren dat de rest van de provincie parking was. Of den Tourist nu spoken word bracht, of rap, of kleinkunst, of schlagers, of folk, of nieuwjaarsbrieven voorlas, dat was me wat minder duidelijk. Laat ons stellen dat ik warm noch koud word van zijn werk, en dat mijn aangename lichaamstemperatuur bijgevolg vooral aan de zon te danken was.
Calexico, vervolgens. Samen met Wilco de reden voor mijn komst. Mijn verwachtingen werden aanvankelijk niet exact ingelost. Het optreden begon kabbelend met wat kalme americana en countrydeuntjes – alles uiteraard perfect gespeeld, maar zonder al te veel oomph of gusta. Het ging vervolgens kabbelend verder met zo’n beetje exact hetzelfde als wat ik net beschreef. Net toen mijn gezelschap en ik collectief in coma dreigden te worden gezongen, kwam de verlossing. Een stroomversnelling, nerveuzer trompetgeschal, en het soort drumpartijen waarbij niemand met een ziel blijft stilstaan. Na deze omschakeling ging alles in stijgende lijn, met verschroeiende solo’s van zowat alle bandleden, hemelsmooie samenzang, een bonusverpakking spelvreugde en meer vuur dan een gemiddeld Australisch woud in februari.
Van Black Box Revelation verwachtte ik eerlijk gezegd niet zo heel veel. Make no mistake: ik was fan van het eerste uur en “I Think I Like You” is nog steeds het eerste nummer dat ik WhatsApp naar deernes die ik vergeefs het hof wil maken, maar ik heb al een tijdje het gevoel dat de jongens zichzelf nogal bleven herhalen. Bovendien lijd ik, als man van het woord, ook aan een ernstige allergie voor subgeniale teksten, dus vondsten als “My sweet love, dead beasts don’t look pretty” doen mij doorgaans jankend troost zoeken bij pakweg Dylan of Buckley. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik mezelf al na twee nummers op enig geheadbang betrapte, en al snel werd duidelijk dat dit nog steeds is waar het bij The Black Box Revelation om draait: live een feestje bouwen. Verzengende gitaarsolo’s, het betere loop- en springwerk, hier en daar een ostinato op drums om de climax wat langer uit te stellen, publieksparticipatie, duetten met de kerkklokstemmen van achtergrondzangeressen en bindteksten waarin de woorden “merci” en “echt neig” een prominente rol opnamen… Bovenal zijn het toch gewoon twee supersympathieke jongens uit het Vlaamsche land met talent en goesting, en een voor medemuzikanten frustrerend lage leeftijd. Dead beasts may not look pretty, maar voor de rest: acht sterren, een kus van de meester en twee banken vooruit.
De avond werd afgesloten met mijn favoriete grilligaards van de laatste twintig jaar: Wilco. Hoe de band Jeff Tweedy’s bloedmooie countrypopsongs vakkundig in stukken hakt en reconstrueert (of niet, als ze geen zin hebben), dat valt moeilijk te beschrijven. Wat wel te beschrijven valt is hun liveshow. Die zou ik namelijk beschrijven als zeer waarschijnlijk de beste liveshow van het moment. Zeker nu hun laatste worp Star Wars met elektronica begint te flirten, deed de show bij momenten aan Radiohead ten tijde van Hail To The Thief denken, maar dan met flarden Guns’n’Roses-waardige gitaarsolo’s, Queen-waardige bombast, The Band-waardige arrangementen en samenzang en Beatles-waardige vrolijkheid. Klassiekers als “Jesus, etc.” en “Heavy Metal Drummer” werden wijd en zijd meegezongen en een enkele keer maande Tweedy het publiek zelfs verlegen aan tot meeklappen. Afsluiter van dienst was het hemelse melodietje van “Impossible Germany”.
Zo’n festivals als Cactus, waar je niet van ’s morgens vroeg hoeft te kamperen om ’s avonds je favoriete band te zien, waar je een betaalbare chili con carne kunt eten en je je aan een waaier aan verschillende substanties kunt bezatten, daar ben ik nog niet te oud voor. Zeker niet met een propere douche en een degelijk bed achteraf. Wilco wordt wel eens onder “adult contemporary” geklasseerd, en dat vind ik best, want dat ben ik ook.
Dag Twee
De tweede dag van het Cactusfestival was al enkele weken uitverkocht. En dat zal eerder aan de steengoede affiche gelegen hebben, dan aan het stabiel Belgisch zomerweer anno 2016. De festivalgangers hebben geluk, want deze editie zal niet verzuipen in de regen, maar in de annalen genoteerd staan als een rustig, relaxt en ontspannen festivalweekend. Zelden zoveel stoeltjes in allerlei formaten gezien. Zelfs tijdens het optreden van afsluiter Rice zaten heel wat mensen relaxt naar het videoscherm kijkend, te genieten van hun dagje uit. Ijsje in de ene hand, frisse pint in de andere.
En dus struikelden we over heel wat luie lijven, terwijl Black Mountain in de late namiddag zijn ding deed. Deze band uit Canada heeft al heel wat muzikale watertjes doorzwommen, en is vooral gekend voor zijn mix van hardrockriffs en jaren 60 psychedelica. Ook laatste album “IV” baadt volop in die sferen, net zoals de doortocht op Cactus 2016 dit jaar. Het publiek had niet echt een boodschap aan de Grace Slick-achtige zang van Amber Webber. Hoe ze ook probeerde, er kon met moeite een beleefdheidsapplaus van af. Vooral vanaf rij 10 was het duidelijk dat de mensen meer genoten van het zonnetje, of van de gelegenheid gebruik maakten om nog wat uit te rusten, want het zou nog een lange dag worden.
Nee, dan was het heel wat anders bij souldiva Laura Mvula. Deze dertigjarige dame uit Birmingham bracht in 2013 haar eerste album “Sing To The Moon” uit, waarop de wereld kennismaakte met het wonderlijke stemgeluid van Mvula en ook haar dromerige en zweverige soulpop. Laura Mvula is een vrouw met bakken talent, maar ze heeft ook een moeilijkere periode achter de rug: zo liep haar huwelijk op de klippen, en heeft ze last van angst- en paniekaanvallen. Al die ervaringen verwerkte ze in haar tweede album “The Dreaming Room”. Dit album is donkerder van sfeer dan de voorganger, maar Mvula’s stem blijft een topper. Vaste aankondiger van dienst Chris Dusauchoit noemde het ‘engelengeluid’, en ja, daar had het soms wel wat van weg. Zeker als je die drie vrouwelijke backingvocals erbij telde. Vooraf verwonderden we ons over al die instrumenten die op het podium stonden, naast de gebruikelijke drums en gitaren ook harp, cello en viool. Mvula kwam met een grote band, de fotografen van dienst hadden heel wat werk om iedereen op de gevoelige plaat vast te leggen. Het voornamelijk (jong)vrouwelijk publiek liet het zich allemaal welgevallen. Hoogtepunten? Het herkenbare “Green Garden”, dat wel heel toepasselijk klonk (want in een park gezongen), en nieuwe single “Phenomenal woman”, wat krachtig en gemeend overkwam. Alleen spijtig dat de rest als zelfde klanken overkwam. Aangename klanken, dat wel.
En dan was het tijd. Tijd voor de hogepriester van de liefde. De man met het gouden schuurpapier (nee, niet Joe Cocker). Dat Charles Bradley heel wat volk op de been brengt, was al duidelijk voor het optreden begon. Wie dacht tijdens de change-over op zijn gemak een pintje te halen, en dan terug te slenteren naar de eerste rij, was eraan voor de moeite. Die eerste rijen werden voornamelijk ingenomen door dames van middelbare leeftijd, die wel pap lusten van Bradley’s sixties soul. Het levensverhaal van de New Yorker is ondertussen gekend: gedoemd om tot het einde van zijn dagen als James Brown-imitator door het leven te gaan, tot Gabriel Roth van Daptone Records hem de kans gaf een album op te nemen. No Time For Dreaming bracht Bradley roem en succes, en op zijn 62ste mocht hij voor het eerst op wereldtournee. Dat succes is hem allerminst naar het hoofd gestegen. Je voelt gewoon dat elke vezel van zijn lijf goudeerlijk is, en dat hij meent wat hij zegt.
Na het instrumentale begin vraagt organist en MC van dienst Mike Deller of we er klaar voor zijn. Aan het gejoel van het publiek te horen? Een volmondig ja! Charles Bradley heeft zich omringd met een fantastische liveband (met leden uit de Dap Kings, The Menahan St Band, en de Budos Band), en zelf heeft hij ook alle soulkneepjes onder de knie. Hij kreunt en gilt als de beste en zijn stem klinkt afwisselend sensueel en plagerig. Bij het publiek vooraan gaat het erin als zoete broodjes, maar het is pas na de obligate kostuumwissel dat Bradley het tempo opdrijft en het hele park overstag gaat.
Vooraf hadden we gevreesd dat Bradley live nog steeds die oerdegelijke James Brown imitator, en niks meer, zou zijn, maar het moet gezegd, hij laat de typische Brown maniertjes meer en meer achterwege, en beweegt zoals zichzelf: nu eens zwierig, dan weer is hij een funky robot. En hij kan het niet laten om sensueel zijn heupen heen en weer te bewegen. Bij elke andere 67-jarige zouden we meewarig ons hoofd schudden, maar niet bij Charles Bradley, die bakken podiumprésence heeft.
Klassieke afsluiter “Changes” is oorspronkelijk een ballad van Black Sabbath, maar Bradley vond de tekst zo bij hem passen, dat hij er weinig graten in ziet. En als Bradley tot slot het podium afspringt om werkelijk alle fans op de eerste rij te begroeten, kan de dag niet meer stuk. Dit optreden zal nog lang nazinderen in Brugge en omgeving.
Vooraf hadden we ons de bedenking gemaakt: hoe gaat Gregory Porter het publiek kunnen boeien na de orkaan Charles Bradley? Want Porters muziek is helemaal anders: old school jazz, met meer rustpunten dan opzwepende momenten. Het antwoord: door zichzelf te zijn, en steengoede muzikanten mee te brengen die weten hoe ze hun jazz moeten brengen.
Gregory Porter maakte jaren het goede weer in kleinere jazzclubs, en werd pas wereldberoemd met “Liquid Spirit”, een swingend nummer uit 2013. Porter heeft een warme en zwoele stem, en deze paste perfect bij de ondergaande zon. Een deel van het publiek vond het alvast mooi en hartverwarmend, en bleef rustig luisteren terwijl de subtiele jazzklanken over hun hoofden wegdreven. Voor anderen was het het uitgelezen moment om nog een lekker ijsje te halen, en al zittend van het concert te genieten. Die benen willen niet altijd meer mee, weet je. En al zittend waren we toch nog getuige van een funky en uptempo versie van “Papa Was A Rolling Stone” en “Don’t Lose Your Steam”. Misschien moet Gregory Porter zich meer toeleggen op een swingende variant van zijn jazz, want het was net met die nummers dat hij veel applaus en gejoel oogstte.
Was de Ierse bard Damien Rice een verdiende top of the bill? Te oordelen aan de massaal aanwezige tienermeisjes en jonge vrouwen in het publiek wel. Want geef eerlijk toe: Rice is een steengoede zanger en songwriter, maar het soort muziek dat hij maakt, is niet van dien aard dat je luidkeels staat mee te brullen. En na een lange festivaldag kan net dat je nog even op de been houden.
De Ier stond moederziel alleen op het grote podium, maar had wel voor een uitgebreid instrumentarium gezorgd: zo had hij niet alleen een akoestische en een elektrische gitaar bij, maar ook een loopstation waarmee hij zichzelf sampelde dat het een lieve lust was. En aan de zijkant van het podium stond ook nog een harmonium, dat voor mystieke en etherische klanken zorgde, die ongetwijfeld een hoogtepunt in zijn optreden waren.
Het titelnummer van zijn laatste album “My Favourite Faded Fantasy” is op plaat zeer sfeervol, maar kwam live spijtig genoeg niet volledig tot zijn recht. Eens voorbij de geluidstoren nam het geroezemoes van het keuvelende en zomerende publiek de bovenhand. Was het een mooi optreden? Zeker en vast, maar iets te lieflijk en kabbelend om een zomerse dag af te sluiten.